De Maasbode/Jaargang 61/Nummer 22700/Ochtendblad/Het negende psychologencongres

Uit Wikisource
‘Het negende psychologencongres. II’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Maasbode, zaterdag 28 september 1929, Ochtendblad, derde blad, [p. 1]. Publiek domein in de EU.
[ derde blad, 1 ]

HET NEGENDE INTERNATIONALE PSYCHOLOGENCONGRES.

(Van een bijzonderen verslaggever.)

II (Slot)

New-Haven, September 1929      

 Van de twaalf Hollanders die aan het New-Havencongres deelnamen werd een voordracht gehouden door prof. L. Bouman uit Utrecht over evolutie-psychosen, door prof. Grünbaum uit Amsterdam over het apraxie-vraagstuk; prof. Wiersma uit Groningen sprak over de vormen der persoonlijkheid; dr. J. van der Veldt O.F.M., prof. te Rome, over een nieuwe methode om bewegingen te registreeren en dr. J. van der Hoop, arts te Amsterdam, over instinct en intuitie in de psychologie.
 Het leeuwendeel der voordrachten was natuurlijk in Amerlkaansche handen. Er was van alles, van statistiek tot esthetiek. Voor degenen die dat alles te verwerken kregen, was het een geluk, dat de mededeelingen niet meer dan 20 minuten, en de in leidingen voor de symposia maar 8 minuten mochten duren, en in tegenstelling met Groningen werd aan dezen regel goed de hand gehouden.
 Het is natuurlijk ondoenlijk al deze voordrachten ook maar in het algemeen te bespreken. Trouwens het spreekt vanzelf dat het nut van een congres niet hoofdzakelijk ligt in het aanhooren van deze communicaties: zeer zeker kan men in korten tijd veel nieuws opsteken, maar toch zijp door gebrek aan tijd vele producten van dien Mitteilungstrieb – Claparède noemde het een exhibitionisme sublimé – zoodanig gecondenseerd, dat voor een rustige verwerking men beter doet te wachten, tot ze in een tijdschrift of in het congresboek verschijnen. Dezelfde Claparède bepleitte echter het nut van mededeelingen, wanneer het gaat over nieuwe apparaten of wanneer zij projecties geven.
 Onder zeker opzicht is het zelfs een illusie – een geestestoestand, waaraan ook psychologen wel eens onderhevig zijn – dat de discussies veel toenadering zouden brengen. Ieder spreker schijnt naar het congres te komen met het vaste voornemen zoo weinig mogelijk van zijn standpunt prijs te geven. Het is nauwelijks te verwachten, dat iemand tot andere gedachten wordt gebracht, zelfs niet als het hem gaat als dr. Rosenow uit New York, die tenslotte om zijn rare opvattingen omtrent het bewustzijn en de subjectieve feiten door de heele vergadering hartelijk werd uitgelachen. Het groote nut van internationale meetings als deze ligt natuurlijk in de persoonlijke kennismaking en in de vriendschappelijke gedachtenwisseling onder vier of hoogstens zes oogen. Daarenboven is zoo’n congres een prachtgelegenheid, om den polsslag van het oogenblik op te nemen, om de diagnostiek van den algemeenen toestand der psychologie vast te stellen.
 Ieder psychologencongres heeft een eigen cachet: op het eerste dat weer na den oorlog gehouden werd, n.l. te Oxford, kwam voor het eerst de industrieele psychologie op het program. In Groningen was een ruime plaats ingeruimd aan de verstehende” psychologie, zooals die in Duitschland door Spranger wordt voorgestaan. Er werd daar grondig over fundamenteele vraagstukken gediscussieerd. Het eigenaardige van New-Haven was zeker, dat de richting van Spranger vrijwel ontbrak. Ook aan de psycho-analyse werd niet heel veel aandacht geschonken, ondanks het feit, dat Freud in Amerika ongeveer verafgood wordt. Het Congres te New Haven had een zeer impirischen inslag. De Amerikanen verlangen een psychologie in den zin der natuurwetenschappen, zij vinden onze Europeesche opvattingen wel aardig, maar au fond toch geen echte wetenschap. Als een reactie tegen de school van Titchener is er een sterke strooming tegen de introspectieve methode. Men tracht de onderzoekingen in de psychologische laboratoria even onafhankelijk te maken van introspectie als de onderzoekingen in physica of zoölogie. Men meent dat een proefpersoon even weinig psycholoog behoeft te zijn als een kikvorsch waarop vivisectie toegepast wordt een psychioloog moet wezen. De meeste Amerikanen gelooven, zooals op dit congres duidelijk bleek, alleen in de objectieve methode. Zij gunnen de introspectionisten gaarne hun hobby maar als deze er pleizler in hebben precies te vertellen wat zij denken, wat zij voelen, wat zij zich voorstellen, dan beschouwen ze dat toch meer als literatuur; zij vinden, dat een dergelijk relaas even weinig bijdraagt tot de psychologie als wetenschap, als de vertelsels van den gewonen man over rheumatiek of likdoorns waarde hebben voor de pathologie.
 Het woord Behavior en Behaviorism werd dan ook op dit congres heel dikwijls gehoord. Evenzoo waren er zeer belangrijke voordrachten over dierpsychologie, een branche waarin de Amerikanen bijzonder sterk zijn en waaraan zij sommen gelds en energie besteden. Prachtige onderzoekingen worden op dit gebied gemaakt door prof. Yerkes van de Yale-Universiteit, die een heele kolonie apen tot zijn beschikking heeft waarvan elk exemplaar 2000 dollar kost. De beestjes worden met de meeste zorg, haast als menschen behandeld, zij krijgen voedsel, dat in een hospitaal niet beter kan worden klaargemaakt; al hun gedragingen en sociale functies worden gephotographeerd of gefilmd en dat alles gedurende jaren. Laat me er echter bijvoegen, dat ze tot dank voor deze menschelijke behandeling de achtbare leden van het congres, die zoo vriendelijk waren de dieren te bezoeken, regelrecht in het gezicht spuwden.
 Naast de studie der sociale functies gaat de belangstelling van den Amerikaan vooral uit naar opvoedkundige psychologie en verstandsontwikkeling. Zeer veel sprekers van het congres waren dan ook ingeschreven voor de sectie, die handelde over het geheugen en het leeren en natuurlijk ook voor de sectie der testmethode. Het is ongelooflijk welk een blind vertrouwen in Amerika heerscht in de onfeilbaarheid der tests. Daarvan zou men wonderbare staaltjes kunnen aanhalen.
 Op het congres deed zich een eigenaardig verschijnsel voor. Alhoewel de mentaliteit der Yankees sterk empirisch is, was er niettemin te New-Haven zeer veel belangstelling voor de afdeeling der theoretische psychologie.. Men had daarvoor op het program een klein lokaal bestemd, maar door de geweldige opkomst was men genoodzaakt, de grootste zaal der universiteit ter beschikking te stellen. Deze belangstelling werd echter wel diep teleurgesteld. Het is eenvoudig verbeisterend, welke verwarde en verwarrende ideeën naar voren werden gebracht over den meer fundamenteelen en geschiedkundigen kant der psychologie.
 Zoo lanceerde prof. Rubin van Kopenhagen die voor een kundig experimenteel psycholoog pleegt door te gaan, de meest onnoozele gedachten over deze vraagstukken. Hij toonde een volslagen gebrek aan kennis in de geschiedenis der psychologie, een gebrek, gelijk dat in alle boeken die ex professo over de geschiedenis handelen, zooals Warren, Klemm, Pillsburg, eveneens direct opvalt. Men ruimt een plaatsje in aan Aristoteles en Plato en springt dan meteen over naar Descartes, die daarenboven nog dikwijls verkeerd wordt voorgesteld. De eigenlijke psychologie begint voor Rubin pas met de Engelsche Associatie-psychologen, of liever nog met Fechner en Wundt. Altijd weer wordt herhaald, dat de psychologen van vóór honderd jaar enkel theoretiseerden en dat hun psychologie geen contact had met de feiten.
 Er was ook veel belangstelling voor de avondlezingen, die werden gehouden door de meest vooraanstaande psychologen, meest Europeanen Vooral de oude Pavlov uit Moskou trok. Tusschen haakjes: er was een heele kolonie Mockovitische Bolsjewisten komen opzetten. Pavlov sprak over de hoogste zenuw-activiteit en wel in het Russisch. Het was een ietwat komisch gezicht, de vurige gesties van den welsprekenden Rus, waarvan echter zoo ongeveer niemand een woord verstond en daartegenover het strakke gezicht van den droogen tolk.
 Op het congres van New-Haven is besloten de volgende internationale bijeenkomst te houden in Kopenhagen. Andere mededingers waren Warschau en Stockholm, maar Denemarken kreeg den prijs.
 Voor de Europeanen was er nog een soort na-congres dat bestond in een bezoek aan de Universiteiten van Clark (Worcester) en Harvard (Cambridge, een voorstad van Boston).