De Maasbode/Jaargang 69/Nummer 27275/Avondblad/Getracht zijn meisje te worgen

Uit Wikisource
‘Getracht zijn meisje te worgen. Omstanders moesten hem van zijn slachtoffer trekken. Het O.M. eischt vier jaren gevangenisstraf tegen den jeugdigen verdachte’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Maasbode, vrijdag 5 maart 1937, derde blad, p. 11. Publiek domein in de EU.
[ Derde blad, 11 ]

GETRACHT ZIJN MEISJE TE WORGEN.


Omstanders moesten hem van zijn slachtoffer trekken.


Het O.M. eischt vier jaren gevangenisstraf tegen den jeugdigen verdachte.

In den avond van den 10en September zagen eenige voorbijgangers, op de Maaskade dat ’n jongeman een meisje met beide handen bij de keel greep en haar achterover op straat neerdrukte Ze schoten dadelijk te hulp en slaagden erin het meisje te ontzetten. Wegens poging tot doodslag heeft mr. F. M. Wilbrenninck, die het O.M. vertegenwoordigde bij de behandeling voor de rechtbank tegen den jongeman, den 23 jarigen motorhersteller C. J. K. een gevangenisstraf van vier jaren geëscht.

De verdachte had reeds sedert eenige maanden omgang met ’t bedoelde meisje de 22-jarige dienstbode Maria L. van Straten. Op 28 Augustus had het meisje, mede op aandrang van haar familie, de verhouding tusschen hen verbroken. Op den 2en September was zij in een betrekking bij een familie aan de Maaskade gekomen en in de daarop volgende dagen heeft verdachte haar in de Sleephellingstraat opgewacht, wanneer zij uit haar dienst kwam, maar zij had de verhouding niet meer willen herstellen. Op 10 September had verdachte haar weer opgewacht. Zoodra hij haar zag was hij, naar hij bij zijn verhoor verklaarde, op haar toegeloopen. Zij hadden daarop slechts een paar woorden met elkaar gewisseld, waaruit verdachte kon opmaken, dat zij nu met een anderen jongen ging. Zij had toen minachtend haar neus opgetrokken en dat had hem toen zoo geprikkeld, dat hij met beide handen naar haar keel gegrepen had en haar op de straat had neergedrukt. Hij had echter niet de bedoeling gehad haar van het leven te berooven.
Je hebt toch gezegd, dat er dan maar twee levens verwoest moesten worden? vroeg de president.
Verdachte kan zich dat niet meer herinneren.
Bij de politie heb je toch verklaard en ook nog gezegd, dat je zoudt hebben doorgezet, als er geen menschen waren toegeschoten.
Ik heb me kwaad gemaakt op dat minachtend neusoptrekken en ik weet niet waarom ik haar eigenlijk heb aangegrepen, zegt verdachte.
De dienstbode Maria L. van Straten zeide verdachte op 28 Augustus te hebben verlaten. Zij heeft hem daarna nog wel ontmoet, maar op 5 September heeft zij hem een brief geschreven, dat zij met rust gelaten wilde worden. Toen zij op 10 September des avonds haar dienst verlaten had en door de Sleephellingstraat liep, was verdachte plotseling achter een transformatorhuisje vandaan gekomen.
Jij zou mij wel ongelukkig mogen maken en ik jou niet? had verdachte geroepen, terwijl hij haar bij de keel greep. Getuige had een paar stappen achteruit gedaan en zij was geschrokken van de leelijke uitdrukking, in het gezicht van verdachte. Déze had toch toegegrepen en haar keel dichtgeknepen, terwijl hij haar achterover op de straat wierp. Zij had, terwijl verdachte op haar lag en haar keel dichtgeknepen hield, bemerkt, dat er menschen te hulp waren gekomen, maar verdachte hield, hoewel zij voelde, dat er aan zijn lichaam getrokken werd, toch haar keel dichtgeknepen. Toen verdachte eenmaal van haar was afgehaald, had zij hem niets hooren zeggen.
De president wijst er deze getuige op, dat ook haar een belangrijke mate van schuld treft, doordat haar verhouding met verdachte meer was, dan uit de benaming van verloofden wel zou blijken. Dat deze jongeman nu op de verdachtenbank zit is, volgens het inzicht van den president mee aan haar te wijten.
Vervolgens worden eenige mensche gehoord, die het slachtoffer hulp hebben geboden, waarbij vooral de hoofdcontroleur K. Been, de kruidenier. Pijl en zijn vrouw een werkzaam aandeel hebben gehad. Verdachte had zijn handen zoo vast om de keel van het meisje, dat men die heeft moeten openbreken. Toen verdachte al eenigen tijd van het meisje was gescheiden en uiterlijk weer geheel kalm was, had hij nog gezegd:
Ze gaat er toch aan, of ze moeten mij voor altijd opsluiten.
Dr, S. Weijl, die een psychiatrisch onderzoek naar verdachte heeft ingesteld, noemde hem een hysterische, emotioneele persoonlijkheid, die snel en heftig reageert. Verdachte heeft voorts een groot gevoel van eigenwaarde. Volgens het inzicht van den deskundige is de daad in een opwelling gepleegd, zonder dat er van voorafgaand overleg sprake is geweest Getuige meent, dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar kan worden geacht.
Het O.M. herinnerde er zijn requisitoir aan, dat dit nu al binnen een half jaar de derde poging tot doodslag is, die op een meisje is gepleegd dat de vroegere verhouding niet wenschte voort te zetten. In den tijd, dat deze twee menschen met elkaar omgingen, hebben zij voldoende gelegenheid gehad om te weten te komen, dat zij niet bij elkaar pasten.
Uit zijn verklaringen tegenover de politie en uit wat de getuigen hebben meegedeeld is wel genoegzaam gebleken, dat verdachte het meisje heeft aangegrepen om haar van het leven te berooven. Het O.M. blijft van meening, dat een meisje het recht heeft een einde te maken aan een verkeering, die zij vrijwillig heeft aangegaan en mannen, die in dergelijke gevallen naar wapens grijpen of op andere wijze het meisje leed willen doen, zijn een gevaar voor de maatschappij en zij handelen onmaatschappelijk. Het O.M. acht een strenge bestraffing noodig en het eischt een gevangenisstraf van vier jaren.
In de zaal klinkt ploseling een luide gil. De moeder van verdachte, die op de publieke tribune de handeling heeft gevolgd, is in onmacht gevallen.
Mr. C. J. de Vriese heeft in zijn pleidooi veel aandacht besteed aan wat tot dit drama heeft geleid. Pleiter deed mededeeling van een aantal brieven, die het meisje tusschen 28 Augustus en 10 September aan verdachte heeft geschreven en waaruit valt af te leiden, dat er geen breuk was tusschen beiden, maar dat het meisje het met het oog op haar familie gewenscht achtte de verhouding eenigen tijd op te schorten. Op 10 September schrijft zij hem tenslotte af in een brief, waarin zij hem tegelijk er mededeeling van doet, dat zij met een anderen jongen gaat. Het is die brief, waarop verdachte snel en heftig heeft gereageerd. Pleiter verzocht bij de oplegging van straf daarmee rekening te willen houden.
In zijn repliek heeft het O. M. mededeeling gedaan van ingekomen rapporten over verdachte, zoowel als over het meisje, waaruit blijkt, dat op het gedrag van het meisje niets te zeggen valt, terwijl het oordeel over verdachte niet bijzonder gunstig luidt, afgezien dan van het rapport uit de tuchtschool te Ginneken, waarin hij om civiel-rechtelijke redenen was geplaatst. Maar zulk een rapport zegt het O. M. niet veel, omdat het in vrijwel alle gevallen wordt uitgebracht.
Getuige Van Straten, die daarop nogmaals voor het hekje geroepen wordt en aan wie de president eenige vragen stelt, naar aanleiding van de brieven, die zij geschreven heeft, zegt, dat zij aldus geschreven heeft om te voorkomen, dat verdachte naar haar huis zou komen. Zij is niet bij hem gebleven, omdat zij van hem hield, maar omdat zij redenen meende te hebben, dit aan hem verplicht te zijn. Zij heeft, naar zij zegt, alles in het werk gesteld om een flinken jongen van hem te maken.
Na dupliek van mr. De Vriese bepaalt de rechtbank de uitspraak op 18 Maart.