[377]
[...]
Automobiel-Garages.
(Slot.)
Terwijl nu door leiding 6 uit het transportvat 8, *) ook weer door den druk van het zuurstofvrije gas, het hoofdreservoir met benzine wordt bijgevuld, kan men als reserve nog benzine tappen uit kraan 4 omdat de afvoerleiding 2 wat dieper in de tank is ingelaten dan leiding 3. Door deze dispositie kan 5 ook als proefkraan dienst doen, terwijl men de benzine door 4 aftapt. Zoolang dan uit 5 nog geen gas blaast, kan het aftappen veilig worden voortgezet.
Alle leidingen, die in de tank uitkomen, zoowel de gas- als de vloeistofleidingen, zijn voorzien van zoogenaamde diffusie-afsluiters (a, b, c, d, e), waardoor, bij een voorkomende breuk in een der leidingen, verhinderd wordt, dat er lucht in het vat dringt.
De eveneens beveiligde aftap-kraan is zoo geconstrueerd, dat, zoodra ze door brand of breuk vernield is, de gasdruk op die plaats verloren gaat en de vloeistof naar de tank terugloopt. Daartoe is de plug doorboord als die van een gewone driewegskraan; in eenen stand kan de vloeistof naar buiten uit de leiding stroomen, in den anderen, die 90° met een eersten verschilt, is verbinding gemaakt tusschen de vloeistofbuis en de buitenbuis waarin zich het zuurstofvrije gas bevindt en wordt derhalve door den overdruk van dit laatste, de brandgevaarlijke vloeistof naar het reservoir teruggeperst. Ook deze kraan is van een veer voorzien, waardoor de plug automatisch in den eersten stand terugkeert, wanneer het handvat wordt losgelaten.
Bij een op gelijksoortige wijze beveiligd aftapventiel is om het ventielhuis heen een mantel gemaakt, die door een opening met de buitenbuis van de vloeistofleiding in verbinding staat. Een sterke veer, aangebracht om de ventielstang en opgesloten in een bus, wordt bij het neerdrukken van het handle gespannen en ontspant zich bij het loslaten, waardoor een automatische sluiting verkregen wordt.
Keeren wij na deze belangrijke technische détails tot Fig. 12 terug, om de aandacht te vestigen op een andere zeer gewichtige eigenschap van het systeem Martini & Hüneke, die een boven genoemd bezwaar voorkomt, n.l. dat in een bepaald geval het gevaar dat het damp-luchtmengsel tot ontsteking kwam, tòch zou bestaan, niettegenstaande men met een niet-oxydeerend gas werkt. Het is, dat de beveiligende werking van het zuurstofvrije gas niet maar een toevallige is, doch een noodzakelijke,
————————
*) Zie figuur 12 bladz. 365.
[378]
378
zoodat de gevaarlijke vloeistof uit de kranen 4 en 5 eenvoudig niet getapt kàn worden, wanneer het zuurstofvrije gas niet in de tank en in de leidingen aanwezig is. Immers, het is juist de overdruk van het gas, waardoor de vloeistof door de binnenleiding wordt geperst naar de aftapplaatsen en waardoor bij eenige breuk in de leidingen of de appendages de vloeistof belet wordt uit de leiding te komen, zooals hierboven duidelijk uiteengezet is. Alleen het feit dus dat vloeistof kàn worden afgetapt, geeft de zekerheid dat er geen defecten aan de installatie zijn.
Uit een en ander volgt, dat het niet voldoende is om een zuurstofvrij gas te gebruiken bij het werken met brandgevaarlijke vloeistoffen, zooals dit door sommigen wel beweerd wordt, maar dat men het in zich goede middel ook op een praktische en ter zake dienende wijze moet toepassen, wil men het doel bereiken – n.l. het absoluut veilig gebruik van brandgevaarlijke vloeistoffen.
Een ander systeem voor het bewaren en aftappen van benzine wordt door de Firma Grümer en Grimberg te Bochum toegepast. Ook hier wordt een niet oxydeerend gas (koolzuur, stikstof, enz.) aangewend, maar het dient eenvoudig tot beveiliging, terwijl elk willekeurig drukmiddel zonder gevaar tot het oppersen der benzine kan worden gebruikt, zoo bijvoorbeeld samengeperste lucht. De aanraking van de samengeperste lucht met de benzine wordt namelijk in dit systeem belet door de inschakeling van een gedeeltelijk met glycerine gevuld drukvat.
Overigens bestaat de inrichting hier ook uit een onder den grond geplaatst reservoir, waaraan het bovengenoemde drukvat verbonden is.
Wij kunnen omtrent de onderdeelen van een en ander hier niet in nadere bijzonderheden treden en alleen vermelden, dat door de automatische werkingswijze van het apparaat de grootst mogelijke zekerheid bestaat, dat alle buisleidingen slechts met koolzuur gevuld worden en ongelukken door onachtzame bediening uitgesloten zijn. Het verbruik aan koolzuur is bij dit systeem voorts zoo gering mogelijk, daar het slechts onder geringen druk wordt aangewend en niet in de vloeistof geperst wordt. Onder druk wordt koolzuur namelijk door de meeste vloeistoffen en ook door benzine gemakkelijk opgenomen. Bij de toestellen van Martini & Hüneke ontwijkt dan bij het aftappen het gas, en bruist de benzine evenals spuitwater. Gevaar levert dit geenszins op, maar wel een vrij belangrijk verlies aan koolzuurgas. Stikstof wordt niet door de benzine geabsorbeerd en is dus in dit opzicht voordeeliger.
Ook het systeem van Grümer en Grimberg is in Duitschland in verschillende groote garages toegepast en het is thans nog niet uit te maken, welk van de beide hier beschreven systemen in de practijk zal blijken, op den duur het best te voldoen. Voor zoover daarover thans te oordeelen is schijnt dat van Martini & Hüneke wel de beste kansen te hebben, omdat het ’t minst gecompliceerde is. De hooge prijs der inrichting zal echter in vele gevallen, althans voor kleine garages, nog wel een bezwaar zijn, zoodat men zich daar nog wel een tijdlang behelpen zal met de lang niet ongevaarlijke benzinepompen. Bij het gebruik van perspompen bestaat het groote gevaar daarin, dat een mengsel van benzinedamp met lucht sterk samengedrukt kan worden. De verhooging van temperatuur tengevolge van deze samendrukking kan reeds voldoende zijn, om het gasmengsel te doen ontploffen.
Zooals wij reeds vroeger mededeelen bestaan in Duitschland op verschillende plaatsen politieverordeningen speciaal ten aanzien van de bewaring der benzine; aan die voorschriften wenschen wij binnenkort in een afzonderlijk artikel de aandacht te wijden. Alleen zij hier vermeld, dat de beide bovenbeschreven inrichtingen, mits goed geconstrueerd, door de politie aangemerkt worden als ten volle aan die voorschriften te voldoen.
Er blijft ons nu nog over enkele zaken te bespreken van ondergeschikten aard weliswaar, maar die toch bij den aanleg van een automobiel-garage niet geheel over het hoofd gezien mogen worden.
Zoolang nog geen buitengemeen lichte accumulator van genoegzame capaciteit is uitgevonden kunnen de electromobielen en de voor het laden der accumulatoren benoodigde inrichtingen buiten beschouwing blijven. Evenwel bezigt men voor de ontsteking in den benzine-motor kleine accumulatoren en is het gemakkelijk in de garage een kleine dynamo voor het laden tot zijn beschikking te hebben, en wel voornamelijk op het land en overal waar minder gemakkelijk stroom van hooge spanning te verkrijgen is. In grootere steden heeft men voor het laden der accumulatoren gewoonlijk het electrisch geleidingsnet tot zijn beschikking. Levert dit net gelijkstroom van 110 volt spanning dan kan men deze direct voor het laden bezigen. Levert het evenwel stroom van hoogere spanning of draaistroom dan moet een transformator worden gebezigd en daarvoor komt dan als eenvoudigste inrichting een kleine motor in aanmerking, die een dynamo drijft, welke de stroom van de voor de accumulatoren gewenschte spanning levert. Wanneer deze transformatoren in de garageruimte geplaats wordt is het raadzaam alle deelen, die vonken kunnen afgeven, zoodanig luchtdicht te omkleeden, dat deze vonken geen gevaar kunnen opleveren.
Wat betreft de inrichting van de werkplaatsen, valt de beschrijving van die van de groote garages en reparatiewerkplaatsen buiten ons bestek. Overigens staat de inrichting in verband met den omvang der garage. Bij een eenvoudigen aanleg is toch minstens de aanwezigheid van een werkbank met bankschroef gewenscht, met een stel gereedschap, zooals dit voor kleine en gemakkelijk in de garage uit te voeren werkzaamheden noodig is. Tevens kan daarbij eenige bergruimte voor reservedeelen niet gemist worden. De omvang van een en ander is echter zoozeer van plaatselijke omstandigheden afhankelijk, dat men die in elk bijzonder geval in verband daarmede zal moeten bepalen. In de groote steden bijvoorbeeld zal het in den regel voordeeliger en practischer zijn reparaties van eenige beteekenis aan goed ingerichte werkplaatsen buitenaf te doen verrichten en geen onnoodig groote voorraad reservedeelen in magazijn te hebben. Op het platteland daarentegen zal het omgekeerde het geval zijn en daarmede bij den bouw en inrichting der garage degelijk rekening gehouden moeten worden.
Reeds meermalen hadden wij gelegenheid er op te wijzen, dat men bij automobiel-garages in alles bedacht moet zijn op het brandgevaar, dat ook bij inachtneming van de meest mogelijke voorzorgen, blijft bestaan, zoolang benzine of een daarmede overeenkomende vloeistof in de motoren gebruikt wordt.
[379]
379
In elke goed ingerichte garage is de aanwezigheid van waterleiding een vereischte en de sproeislangen, die men voor het reinigen van de garageruimte en van de wagens gebruikt, zouden ook in geval van nood dienst kunnen doen als brandslangen. Maar een benzinebrand laat zich niet met water blusschen en daarom moet men andere middelen bij de hand hebben zooals dekkleeden en zakken alsmede een kist met een zekere hoeveelheid zand met een schap daarin, om dadelijk door middel van een en ander een begin van brand te kunnen dooven. Verder komen nog in aanmerking de onder verschillende benamingen in den laatsten tijd verkrijgbare handbrandbluschapparaten en wel inzonderheid die, welke gevuld zijn met sterk koolzuurhoudende oplossingen. Bij het gebruik daarvan werkt voornamelijk het koolzuur mede, om de blussching te bevorderen en het meest aanbevelenswaardig schijnen wel die apparaten te zijn, die bij het gebruik een straal van koolzuurhoudend schuim geven. Dit schuim is namelijk specifiek lichter dan benzine en kan zich daarover verspreiden, zoodat de aanraking tusschen de brandende benzine en de lucht wordt verhinderd.
Is een automobiel in de garage in brand geraakt dan is het wel allereerst zaak te trachten, het zoo spoedig mogelijk daaruit te verwijderen. Dar hieraan bij groote garages met verdiepingen nogal bezwaren verbonden zijn zal bij het beschouwen van de plattegronden, die wij vroeger reproduceerden in het oog springen. Het is daar dus van het allergrootste belang, dat het gebouw brandvrij geconstrueerd zij en bovendien geen te groote zuinigheid betracht wordt in het aanwenden van middelen, die geschikt zijn, om een automobielbrand in den aanvang te stuiten.
Ten slotte moeten wij nog eenige oogenblikken de aandacht schenken aan de vraag, in hoeverre in verband met den aanleg van groote garages in de steden de inrichting eener eigen garage al dan niet voordeel kan opleveren.
Rambuscheck berekent de prijs van een houten garage in den eenvoudigsten vorm op ongeveer f 720 tot f 840 terwijl een in steen uitgevoerde inrichting voor twee wagens met de verdere noodige ruimten op ongeveer f 2400 te staan komt. Daartegenover bedraagt de huur van een stand in een groote garage per maand ongeveer f 30 tot f 36. Met inachtneming van afschrijving, kapitaalrente en onderhoudskosten, zouden de kosten dus niet zooveel van elkaar verschillen, maar het is bij een eigen garage een groot gemak, dat men de wagens direct tot zijn beschikking heeft, vooral wanneer de groote garage eenigszins verwijderd ligt. Van een andere zijde beschouwd zijn reparaties in elk geval vlugger en goedkooper in de groote garage te verrichten, dan in de eigene, waar men in de meeste gevallen beperkt zal zijn in de hulpmiddelen.
Groote waarde kan aan de bovengenoemde cijfers niet gehecht worden en wat de bouwkosten van garages in het algemeen betreft, voor de bepaling daarvan zijn ook nog geen genoegzaam betrouwbare gegevens voorhanden, om te kunnen zeggen op welk bedrag per stand men daarbij rekenen moet.
Eerst eer ervaring van meerdere jaren zal ons dit kunnen leeren. Thans loopen de eischen, die op verschillende plaatsen en door verschillende personen gesteld worden en daarmede de kosten nog te zeer uiteen en in vele opzichten is nog niet uitgemaakt welke inrichting op den duur de doelmatigste is. In sommige opzichten worden thans wellicht de eischen te hoog opgevoerd, in andere blijft wellicht nog te wenschen over en men verlieze bovendien niet uit het oog, dat in het automobilisme de volmaaktheid waarschijnlijk nog geenszins bereikt is.
De toepassing van den benzinemotor brengt ongemakken en gevaren mede, die grootendeels vervallen bij den electromotor en daar de mogelijkheid niet uitgesloten is, dat de laatste mettertijd de eerste verdringt, zal hiervan onvermijdelijk een vrij ingrijpende wijziging van de inrichting der garages het gevolg zijn en zullen onze nakomelingen zich wellicht verbazen of vroolijk maken over de angstvallige voorzorgsmaatregelen, die wij bij den bouw van garages moesten in acht nemen, om het gevaar van in de lucht vliegen tot een minimum te beperken.
P. H. S.
|