De Stijl/Jaargang 4/Nummer 8/De "Bruiteurs futuristes italiens" en "het" nieuwe in de muziek

Uit Wikisource
‘De „Bruiteurs futuristes italiens“ en „het“ nieuwe in de muziek’ door P. Mondrian
Afkomstig uit De Stijl, jrg. 4, nr. 8 (augustus 1921), p. 114-118. Publiek domein.
[ 113 ]
 
P. MONDRIAM COMPOSITION (1921)
 
[ 114 ]P. MONDRIAN

DE „BRUITEURS FUTURISTES ITALIENS“ EN „HET“ NIEUWE IN DE MUZIEK

Dat de nieuwe tijdgeest zich o. a. ook in kunst uit, wordt men niet elken dag gewaar. Toch is het te constateeren. Zoo was het te constateeren bij de uitvoeringen der „Bruiteurs futuristes italiens“. Die echter „het“ nieuwe eischen, hebben zich slechts kunnen verheugen als zij het geduld hebben het stap voor stap te zien komen. Want zooals de Futuristen slechts één stap tot „het“ nieuwe in de schilderkunst deden, zoo doen zij, tot op heden, slechts één stap tot dat nieuwe in de muziek. Maar die stap beteekent reeds zeer veel.
„Het“ nieuwe in de muziek is wat „het“ nieuwe in het leven en in alle kunsten is. Het houdt in gelijkwaardigheid van het individueele en universeele; d. i. gelijkwaardigheid van natuur en geest. Want de nieuwe mensch is het tot het universeele gerijpte individu.
In kunst houdt het nieuwe dus in: gelijkwaardige beelding van het individueele en universeele, d. i. zuivere beelding van het universeele. En deze beelding is alleen mogelijk door het natuurlijke zooveel mogelijk te verinnerlijken en het-van-den-geest zooveel mogelijk tot bepaaldheid te brengen. Zoo alleen kan er een eenheid door een onderscheiden, maar gelijkwaardige tweeheid ontstaan, waardoor evenwichtige verhouding kan gebeeld worden.
„Het“ nieuwe in de muziek is dus niet een verrijking of verfijning of versterking van klank. Het ontstaat niet doordat (zooals Luigi Russolo, de uitvinder der bruiteurs, zegt) „aujourd’hui l’art musical recherche les amalgames de sons les plus plus dissonants, les plus étranges et les plus stridents“. Evenwel „leidt“ dit tot het nieuwe. We komen „tot“ het nieuwe doordat „nous [ 115 ]nous approchons ainsi du son-bruit“. Het is voorzeker nieuw in de muziek toon door geluid aan te vullen en toon te verinnerlijken door andere timbres te maken (zooals de Futuristen door hun bruiteurs deden.) „Het“ nieuwe eischt echter meer.
Hoewel het construeeren van andere, nieuwe instrumenten toe te juichen is, eischt „het“ nieuwe 1o: instrumenten, welke voldoen aan de voorwaarden tot het nieuwe — (zie mijn brochure Le Neo-Plasticisme blz-13) en 2o: een geheel „nieuwe“ muziek.
In de muziek vordert „het“ nieuwe nog langzamer dan in de schilderkunst. Wellicht omdat, tot nog toe, de muziek niet algemeen als „beeldende“ kunst gezien is. Het blijkt, dat het begrip van het „beeldende“ eerst nu tot klaarheid kwam. Want ook de schilderkunst, die wel als beeldende kunst beschouwd werd, is eerst heden, door het Futurisme en Cubisme heen, in het Neo-Plasticisme zuiver enkel beeldend geworden.
Zuiver, abstract beeldend is het alleen mogelijk het universeele te benaderen. Beelding in natuurlijke vorm en kleur niet alleen, maar alle beelding in vorm (d. i. het ronde, het lichamelijke, het gebogene, het geslotene) is min of meer domineerend individueel (zie genoemde brochure).
Voor den Neo-Plastiker is het universeele niet een vage idee maar levende werkelijkheid-die-zich-beeldt: zichtbaar en hoorbaar. Het is voor hem dàt, wat aan en door het individueele uitkomt, wat het tot wezen heeft en eenheid doet zijn. Dàt, wat dus altoos hetzelfde is: het onveranderlijke. En dit onveranderlijke, dat zich door veranderlijkheid beeldt, is evenwichtige verhouding van stand door evenwichtige verhouding van afmeting (maat) en van kleur (toon) — en niet-kleur (niet-toon).
In de natuur beeldt verhouding zich gesluierd door de materie: vorm en natuurlijke kleur of klank. Dèze verhoudingsbeelding nu is het, welke zoowel de muziek als de schilderkunst in het oude gevolgd heeft. Zoo waren beide kunsten op-de-wijze-der-natuur. [ 116 ]
Eeuwen lang heeft de schilderkunst door natuurlijken vorm en kleur verhouding gebeeld tot zij in dezen tijd tot „uitsluitend“ verhoudingsbeelding kwam. Eeuwen lang heeft zij door natuurlijke vorm en kleur gecomponeerd, tot in dezen tijd „compositie“ beelding werd, Lange cultuur heeft, eerst in dezen tijd, in de schilderkunst doen zien, dat niet alleen meer zuivere, meer bepaalde, maar ook meer evenwichtige beelding van verhouding in kunst mogelijk en — thans — eisch is. Zulke beelding werd mogelijk en eisch door meer vrij staan tegenover de natuur en het natuurlijke d. i. door rijpen van het individu. Zoo kwam de schilderkunst tot beelden in het zuivere beeldingsmiddel der schilderkunst: de pure tot bepaaldheid gestelde kleur: vlak in het vlak en daarmede tot kunst op-de-wijze-der-kunst. Het Neo-Plasticisme beeldt de kleur in rechthoekige vlakken, tegengesteld door gelijkwaardige vlakken van niet-kleur (wit, zwart. grijs). Zoo wordt vorm en natuurlijke kleur geredu ceerd tot het meest elementaire, de beelding tot het fundamenteele.
Deze beelding is dus abstract, d. i. de diepst mogelijke verinnerlijking: zij is (aesthetisch) mathematisch, exact. In muziek noch schilderkunst is zij negeeren van de realiteit. Zij is abstract-reëel, d. i. de diepst beeldbare werkelijkheid.
Door traditie, historie ... door het verleden, is de beteekenis der woorden omsluierd en zoo wordt „abstract“ met vaag, onwerkelijk en „verinnerlijkt“ met traditioneele verheiliging ten onrechte geïdentifieerd. En zoo begrijpt de massa niet, dat sommige moderne dansmuziek meer innerlijkheid beeldt den het bekende psalmgezang.
Ook het begip van „plastiek“ is beperkt geworden door individueel-zijn. Het is beperkt tot vormbeelding. Plastiek in ruimeren, dieperen zin is beelding: zuivere beelding. — Beelding neemt een verschijning aan die afhankelijk is van den beelder. Beelding vlak in het vlak, is niet alleen een diepere, minder lichamelijke [ 117 ]beelding maar het is de plastiek der schilderkunst welker beeldingsmiddel de kleur en niet „volume“, materie is. De materie — en dus vormplastiek — vertroebelt de kleur en alle verhouding.
De plastiek is slechts beperkt door het beeldingsmiddel dat gebruikt wordt. Dat van beeldhouwen bouwkunst heeft volume, is materie. Daarom hebben deze kunsten een andere plastiek.
Het geluid is als de kleur, zonder volume: de muziek kan dicht de schilderkunst volgen. De rede kan medewerken tot zuivering der begrippen, maar alleen zuivere beelding heeft het vermogen om de dingen te toonen zooals zij zijn. Het Neo-Plasticisme in de schilderkunst toont wat abstract, wat verinnerlijking wat „plastiek“ inderdaad inhoudt. Zoo kan het ’t geheele leven beïnvloeden, zooals het ook uit ’t geheele leven is voortgekomen.
En dit is het juist wat haar boven het louter decoratieve verheft: n. l. haar diepen inhoud.
Wordt de muziek als „beeldende“ kunst gezien zoo moet zij, in het nieuwe, tot haar consequentie komen. Als Neo-Plasticisme zal zij ophouden domineerend natuurlijk te zijn en abstract worden, in zoo ver haar fundamenteel beeldingsmiddel, het geluid, dit toelaat.
Voor zeker is het geluid meer te abstraheeren dan de muziek in toon en toonschaal (haar „aangenomen“ beeldingsmiddel) gedaan heeft. Daartoe heeft zij slechts, op andere wijze, het zelfde te doen wat de schilderkunst deed. „Het“ nieuwe in de muziek onstaat van zelf als beeldingsmiddel en compositie zoo ver mogelijk verinnerlijkt, d. i. vervolstrekt (verstrakt) worden.
De oude beeldingsmiddelen sluieren door hun individueel karakter de zuivere beelding van verhouding. De toon en de geheele toonschaal is op het natuurlijke, dierlijke, gebaseerd (zie genoemde brochure blz. 12—13). Het timbre der gebruikelijke instrumenten is, evenals dat van het menschelijk orgaan waarvan zij min of meer imitaties zijn, au fond dierlijk, individueel. De [ 118 ]beeldingsmiddelen beheerschen of sluieren de compositie, het rythme is domineerend natuurlijk, ook al is het geestelijk bedoeld. Treedt de compositie meer naar voren en is het rythme meer verstrakt (zooals, in den ouden tijd b. v. in fugas van Bach, in dezen tijd in „Stijlproeven“ van van Domselaer) dan is de uitdrukking aanstonds veel universeeler.
De druk van het individueele is dan ook in de muziek evenzeer als in de schilderkunst gevoeld en dreef tot analoge pogingen. Zoo werd een andere kleur in de muziek gebracht (Debussy o. a.). Een kleur (evenals die der Neo-Impressionnisten en Luministen) vrijer en lichter. Zeer veel werd in de richting van het nieuwe gedaan. Slechts langzamer dan de schilderkunst komt de muziek tot „het“ nieuwe. (Slot volgt)

Overige vindplaatsen[bewerken]

  • Ad Petersen (redactie; 1968) De Stijl [deel] 2. 1921_1932. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 95-97.