Naar inhoud springen

De Telegraaf/Jaargang 38/Nummer 14271/Avondblad/Twee werken van Wellesz

Uit Wikisource
‘Twee werken van Wellesz. Berlijnsche kunstwerken. „Alkestis” en „Die Opferung des Gefangenen” in de Städtische Oper. De Pirandello première een débacle’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Telegraaf, woensdag 4 juni 1930, derde blad, p. 9. Publiek domein.
[ derde blad, 9 ]

TWEE WER­KEN VAN WEL­LESZ.


BERLIJNSCHE KUNSTWEKEN.


„Alkestis” en „Die Opferung des Gefangenen” in de Städtische Oper.


DE PIRANDELLO PREMIÉRE EEN DÉBACLE.


(Van onzen correspondent.)

BERLIJN. Juni. — Na de beide Toscanini-avonden was het eerste weekend in de Berlijnsche Kunstwochen een inzinking en teleurstelling.

In het Lessingtheater ging Zaterdagavond onder regie van Hartung een Pirandello première: „Heute Abend wird aus dem Stegreif gespielt”, en het werd een débacle, zooals men die in de Berlijnscne theaters slechts zelden beleeft. Pirandello had zichzelf gecopieerd en in slapperen vorm het oude thema uit „Zes personen zoeken een auteur”, herhaald. Het première-publiek kwam in opstand. Er werd gefloten, geschreeuwd, getrappeld en het was een leven als een oordeel. Men lachte de spelers uit, hoonde den tekst, stoorde de opvoering, totdat Hartung zelf te voorschijn kwam en ziedend ven toorn zijn hoorders toeriep, dat zij een „respektlose Bande” waren. Het échec was verdiend. Even onbegrijpelijk als het is dat Pirandello deze slechte copie van zich zelf de wereld in zond, even onbegrijpelijk is het dat een Berlijnsch regisseur haar ter opvoering aannam. De bezetting, van enkele uitzonderingen afgezien, was middelmatig, maar de tooneelspelers toonden ten minste civiele courage door in weerwil van het tumult de opvoering ten einde te brengen. Aan het slot van den avond kreeg Elisabeth Lennartz, die met den moed der wanhoop den geheelen avond tegen een zoo onwelwillend publiek had gevochten, een persoonlijke ovatie, die zij weenend in ontvangst nam.


Egon Wellesz.

Zóó erg ging het Zondagavond in de Städtische Oper, waar de Oostenrijker Wellesz zijn „Alkestis” en „Die Opferung des Gefangenen” voor het eerst te Berlijn zag opvoeren, niet toe. Het was weer een abonnementsavond en een burgerlijk publiek uit Charlottenburg moest over moderne muziek oordeelen. Waarschijnlijk zal Wellesz zijn Charlottenburgers in dankbarer herinnering houden, dan de bezoekers van de Liden-Oper, die een paar jaar geleden zijn dans-symphonie, „Die Nächtlichen”, minder vriendelijk ontvingen. De Charlottenburgers juichten hem toe, riepen hem voor het open doek en brachten den dirigent Denzler een warme ovatie. Ik zat dien avond op het schellinkje en volgde met belangstelling hoe de kleine burgers, die het toeval naar deze première had gebracht, op de nieuwe instrumentatie zouden reageeren. Zij waren geen oogenblik in twijfel. Gefloten werd er hier en daar beneden op de dure plaatsen, maar bij mij in de buurt was het niets dan enthousiasme. Men begreep den componist en was dankbaar voor dit begrijpen.

Met Milbaud heeft Wellesz gemeen, dat hij van een goed libretto houdt. De Alkestis volgde den tekst van Hugo van Hofmannsthal en het dansspel „Die Opferung des Gefangenen” is door Eduard Stucken geschreven. Veel verder kan men de parallel met Milhaud niet doortrekken. De zelf-beperking van den Franschman, diens fijnheid en spiritualiteit ontbreken den Weener, die uitsluitend met grof geschut werkt, totaal.

De grove effecten die Wellesz in „Alkestis” bereikt met zijn marcia funebre, met zijn bacchanaal, het helsche spectakel, waarmee de strijd tusschen Herakles en den dood gepaard gaat, en zijn daverende apotheose maken een gemakkelijke populariteit bij de massa begrijpelijk. Misschien heeft hij het, door een klassiek thema aldus te behandelen, bij het rechte eind. Ook Euripides schreef niet voor de fijnproevers, maar ook zijn tekst, die de echtelijke trouw, de gastvrijheid en den dank der Goden verheerlijkt, was voor een ongecultiveerd publiek bestemd. Dikwijls is zijn muziek zoo radikaal als de felste modernist het slechts kan wenschen. Ongetwijfeld staat hij op de hoogte van de moderne orkesttechniek soms meent men in zijn melodieën Oosterlijke invloeden te ontdekken, maar dat alles te zamen geeft toch geen oogenblik den indruk van een sterke persoonlijkheid. Juist de kracht, waarmee hij zijn invallen uitbuit vestigt er de aandacht op hoe weinig talrijk zij zijn[.] Herhaaldelijk sleept de handeling en dan treedt plotseling een geestelijke armoede aan den dag, die in felle tegenspraak staat met den rijkdom van contrasten, die het klassieke onderwerp biedt. De bezetting was voortreffelijk. Maria Müller als „Alkestis”, Burgwinkel als „Admet” en Ditter als „Herakles” haalden meer uit hun rollen dan er in zat.


„Die Opferung des Gefangenen” is een godsdienstig drama naar oud-Mexikaansche motieven bewerkt. De eigenlijke handeling voltrekt zich in een dans-pantomime, terwijl slechts de bijfiguren en koren zingen. Het gegeven is een uiterst dankbaar onderwerp voor een ballet. Minder langademig behandeld en minder sterk gestyleerd zou het evenals de „Alkestis” een gemakkelijke populariteit kunnen verwerven[.] Nu treedt het sacrale karakter overheerschend op den voorgrond en wordt dit door dansen nog geaccentueerd. Midden in deze religieuze gebondenheid staat bijna als een vreemdeling de solodanser, die den gevangen prins voorstelt, wien in zijn laatste levensuren alle geneugten en schatten worden aangeboden Georg Groke danste den prins sterk excentrisch en kwam daradoor in een onevenwichtige tegenstelling met de opzettelijke terughoudendheid van het geheel. Afgezien van enkele soli is de muziek van dit zangspel zwakker van uitdrukking dan die der „Alkestis”. In het bijzonder treedt het orkest geheel op den achtergrond. Het gelijkmatige rhythme werkt op den duur vermoeiend en de voortdurende herhalingen deden sterker nog dan in de „Alkestis” armoede van muzikale gedachten gevoelen.
Het was geen avond, die machtige en nieuwe indrukken nalaat en zeker geen revolutionnaire avond. De componist daalde af tot zijn publiek, maar trok het niet tot zich omhoog. De Charlottenburgers zullen deze kennismaking met de moderne muziek, die men hun tot nu toe bijna geheel onthield, niet betreuren. Daarmee is deze première gekarakteriserd: leerzaam voor Charlottenburg, maar beneden het peil van een internationaal muziekfeest.