Naar inhoud springen

De Tijd/Jaargang 91/Nummer 28430/Avondblad/Utrechts Centraal Museum

Uit Wikisource
‘Utrechts Centraal Museum. Interessante aanwinsten. Door gebrek aan ruimte wordt de gestadige ontwikkeling der verschillende verzamelingen op gevoelige wijze geschaad. Uitbreiding noodzakelijk’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Tijd, dinsdag 15 oktober 1935, Avondblad, [p. 6]. Publiek domein in de EU.
[ 6 ]

Utrechts Centraal Museum


INTERESSANTE AANWINSTEN


Door gebrek aan ruimte wordt de gestadige ontwikkeling der verschillende verzamelingen op gevoelige wijze geschaad


Uitbreiding noodzakelijk

Het zoo juist verschenen jaarverslag over 1934 van het Utrechtsche Centraal Museum, handelt allereerst over de genomen proef tijdens de zomermaanden, om het museum langer open te houden. Des zomers is het museum van 10—5 uur en Woensdags en Zondags van 2—5 uur toegankelijk. Wat het bezoek betreft mag deze regeling een succes heeten, voor het personeel was deze regeling niet zonder bezwaar, zoodat definitief nog geen verandering kwam.

Het afbikken van den kelder van den refter, waarin het oude Utrechtsche schip is opgesteld, werd in het begin van het jaar ter hand genomen. Half Augustus kwam het werk geheel gereed. De uitslag heeft volkomen aan de verwachtingen beantwoord.
Herhaaldelijk is er reeds de aandacht op gevestigd, dat de ruimte, die het museumgebouw biedt, ten eenenmale onvoldoende is om de steeds aanwassende verzamelingen te herbergen. Niet alleen de verzameling der gemeente lijdt onder dit plaatsgebrek, maar ook die van het Aartsbisschoppelijk Museum. De gemeente is hieraan tegemoet gekomen, door eenige zeer geschikte lokaliteiten in het voormalige St. Catharijne-Convent aan de Lange Nieuwstraat te doen inrichten en aan het Aartsbisschoppelijk Museum in gebruik te geven. Hier werd de afdeeling „Nieuwe religieuse kunst” onderdak verleend. Het blijft echter te betreuren en het zal het bezoek aan deze afdeeling stellig niet ten goede komen, dat de beide deelen van dit zoo belangrijke museum nu gescheiden zijn. Ten duidelijkste blijkt hieruit alweer, hoe dringend de uitbreiding van het hoofdgebouw van het museum is.

Toestand der verzameling

De toestand der verzameling blijft bij voortduring bevredigend. Wat de schilderijen betreft, behoefde de restaurateur slechts voor een drietal zijn bijstand te verleenen.
Met de restauratie van het oude aan de Van Hoornekade opgegraven schip kon slechts gedurende de laatste 4 maanden van het jaar worden voortgegaan. Wat thans nog aan het met goeden uitslag gereconstrueerde schip te doen was, bestond in het restaureeren van de talrijke grootere en kleinere scheuren, die zich nog in het hout bevonden en het tegelijk doen ondergaan van het hout van een laatste bewerking om de consistentie ervan zooveel mogelijk te verhoogen. Nadat talrijke proefnemingen tot het vaststellen van een bruikbaar procédé hadden geleid, werd met de bewerking van den achtersteven van het schip een aanvang gemaakt. Op het eind van het jaar kwam dit gedeelte ook gereed. Op gelijke wijze zullen achtereenvolgens ook de overige gedeelten van het schip behandeld worden. Het is een minutieus en groote zorg eisenend werk, waar nog verscheiden maanden mede gemoeid zullen zijn.
Voorts geeft het verslag een opsomming van de verschillende bruikleenen, die voor tal van tentoonstellingen, elders in den lande, werden afgestaan.

Aanwinsten

De aanwinsten waren dit jaar niet minder talrijk dan vorige jaren, zooals het hiervolgend overzicht doet zien.
Het interessante schilderijtje „Diana en Actaeon,” toegeschreven aan den Utrechtschen schilder Joos de Beer, tot dusver in bruikleen afgestaan door den heer D. A. Hoogendijk te Amsterdam, werd thans door dezen aan het museum geschonken.
De verdere schenkingen bestonden o.m. uit: een schilderij van F. X. Bourkart, een vrouwenportret uit 1833, merkwaardig om het costuum, van den heer dr. G. C. Labouchère; een prijspenning, door J. C. Wienecke gemaakt voor den burgemeester van Zeist, in de verschillende stadia van bewerking, van mr. C. J. baron van Tuyll van Serooskerken, oud-burgemeester van Zeist; zilveren denarie van bisschop Herman van Hoorn, van den heer W. Stooker; zilveren denarie van bisschop Hendrik I van Vianden, van den heer N. van Leeuwen te Montfoort; een beschilderd houten uithangbord van het bureau der slijters van de tabak van de keizerlijke manufacturen.
Bovendien werd voor de bibliotheek van het museum van mevrouw E. barones d’Aulnis de Bourouill-Twiss ontvangen een aantal jaargangen van de tijdschriften „Oude Kunst,” „Oudheidkundig Jaarboek,” „Jaarboek van Oud-Utrecht” en „Maandblad van Oud-Utrecht.”
Voor de schilderijenverzameling konden vooreerst worden aangekocht het vischstilleven van Jacob Gillig en het groote jachtstilleven van Jan Weenix. Als derde aankoop valt te vermelden een bijzonder interessant schilderij van Jan van Bijlert.

De belangrijkste aankoop van dit jaar mag echter wel genoemd worden het meesterlijke portret, dat Jan Baptist Weenix van den grooten wijsgeer René Descartes in een van de laatste jaren van zijn verblijf in ons land schilderde. Portretten van dezen als schilder van haven- en strandgezichten, genrestukken en stillevens bekenden Utrechtschen meester zijn uiterst zeldzaam en dit met Frans Hals-achtigen zwier geschilderde portret is dan ook als een aanwinst van buitengewone beteekenis voor het museum te beschouwen[.]

Op gelijke wijze werd nog voorloopig aangekocht een werk van den vrijwel onbekenden Utrechtschen schilder J. A. Marienhof, dat de Opwekking van Lazarus voorstelt.
Voornamelijk om zijn historisch belang werd ten slotte nog aangekocht een schilderij van den bekenden Delftschen schilder van kerkinterieurs H. C. van Vliet met de zeer merkwaardige voorstelling van den Dom in 1672, toen deze tijdens de bezetting der Franschen tijdelijk weder voor den katholieken eeredienst was ingericht.
Behalve deze schilderijen werd nog aangekocht een teekening van Gerard van Honthorst, een aantal gravures en aan voorwerpen in de eerste plaats een keur uit het medailleerwerk van den bekenden stempelsnijder J. C. Wienecke, bestaande uit een geheele serie plaketten en penningen uit de jaren 1907—1933, en voorts een denarius van keizer Lotharius, een schaaf met gesneden cartouche-versiering van 1774 en een vaasje van de pottenbakster Lea Halpern.
Vele bruikleenen vloeiden ook dit jaar wederom het museum toe. Vooreerst zij hier vermeld een Kruisiging uit het atelier van Jan Scorel, waarin de directeur van het museum het middenpaneel meent te herkennen van de twee zijvleugels, die reeds deel uitmaken van de verzameling van het Aartsbisschoppelijk Museum. Een ander belangrijk bruikleen bestond uit een fraai mansportret van Anton Mor van Dashorst. Niet minder belangrijk is een schilderij van Pieter Breughel den Jonge, de Bekeering van Saulus. Naast deze werden nog verschillende andere bruikleenen ontvangen.

Het aantal bezoekers van het museum bedroeg 15.925 (v.j. 14.767), waarvan 3.078 (v.j. 3.213) betalenden.
Catalogi en prentbriefkaarten werden goed verkocht, terwijl aan foto’s voor een bedrag van ƒ 77.50 verkocht werd.