Woei reeds Zaterdag de nederlandsche driekleur uit tal van woningen in de Verlengde Vondelstraat, gisteren wapperde zij er schier huis aan huis, terwijl een vroolijke zonneschijn aan dezen vlaggentooi een verhoogd feestelijk aanzien gaf. De eigenlijke verjaardag van dr Cuypers was grootendeels bestemd voor het huldebetoon der talrijke leerlingen en oud-leerlingen, die het voorrecht hadden in zijn school hun vorming te ontvangen – der classis, als we het zoo noemen mogen van mannen die de grootsche artistieke beginselen van den meester in zich hebben opgenomen en in hun kunstuitingen trachten door te voeren.
Ten 2 uur hadden dezen zich in het Paviljoen van het Vondelpark verzameld, om hun namen te teekenen onder een oorkonde, die zij als blijk van vereering en hulde den jubilaris zouden aanbieden. Deze oorkonde, ontworpen en uitgevoerd door den heer R. A. v. d. Pavert, chef van dr Cuypers’ bureau, vermeldt de volgende woorden:
„Op heden den 16en Mei van het jaar 1897 hebben de leerlingen en oud-loerlingen hun meester dr P. J. H. Cuypers, architect te Amsterdam, bij gelegenheid van zijn zeventigsten verjaardag deze oorkonde hunner hulde aangeboden.”
Een breede, fijn bewerkte en in exquise tinten uitgevoerde band aan de linker zijde van dezen tekst draagt drie medaillons, waarop in rijke, sterker sprekende kleuren de symbolische voorstellingen van waarheid, goedheid on schoonheid: een boven de aarde zich verheffende en twee lichtfakkels omvattende adelaar met pentagone (dubbelen goddelijken driehoek), waaruit stralen licht omhoog schieten, verzinnebeeldende de waarheid; de staande leeuw, koning der dieren als symbool, van. het wijsgeerig goede; de pauw als zinnebeeld der schoonheid. Tusschen deze motieven grooit de boom met vruchten – de werken van den grooten meester – terwijl in den top de spreuk – tevens beginsel van dr Cuypers – is aangebracht: „Studeert op het oude”. Deze band wordt afgesloten door een tweeden (smaller), waarop de verschillende teekenen uit het wapen van dr Cuypers. Aan het hoofd der oorkonde bevinden zich de zes ordeteekens, waarmede de jubilaris werd begiftigd: die van den Nederl. Leeuw, van St. Greg. den Groote, van Isabella la Cattolica, het Legioen van Eer, de Eikenkroon en Pro Ecclesia et Pontifice. Daartusschen als symbolen van de kracht en den roem: eik- en lauwerbladeren. In de hoofdletter C van den naam Cuypers is het wapen van den jubilaris aangebracht, terwijl boven het verdere gedeelte ervan de ster van het genie haar stralen schiet. Het geheel is gevat in een artistiek door den ontwerper beschilderden omslag.
Deze oorkonde werd dr Cuypers om half vier door al de onderteekenaren te zijnen huize aangeboden; de voorzitter van het comitè, de heer P. Snickers, hield daarbij een korte en diepgevoelde toespraak, erop wijzend hoe uit deze oorkonde de gevoelens spreken van vereering en dankbaarheid, welke leerlingen en oud-leerlingen bezielen jegens hun grooten meester.
Dr Cuypers betuigde in hartelijke bewoordingen zijn dank en verklaarde vooral zijn ingenomenheid dáármede, dat deze hem zoo aangename hulde verstoffelijkt werd in een oorkonde zoo schoon, dat hij niet zou schromen er zijn eigen naam als maker onder te zetten.
Na afloop van deze receptie begaven zich de reünisten tot een gezellig samenzijn naar Café Hollandais, op het Leidscheplein, om zich te 6 uur te vereenigen aan een gemeenschappelijken feestmaaltijd in het Hôtel de l’Europe. Dat het hier aan geestdrift en gloeiende toosten niet ontbrak, valt gemakkelijk te begrijpen; strijkorkest luisterde dezen feestdisch op.
Omstreeks half negen arriveerden, door eenige commissieleden in equipages van zijn woning afgehaald, dr Cuypers en familie, die een uitnoodiging om aan het dessert der feestvierende reünisten te verschijnen welwillend hadden aanvaard. Door een kleine ontvangkamer, waar een keurige versiering van bloemen en planten het orkest voor het oog verborg, de feestzaal onder de tonen der muziek binnengeleid, namen de jubilaris en zijn familieleden plaats op de voor hen bestemde eerezetels. Thans was het de heer Aug. Pollen, secretaris van het Comité, die het eerst tot dr Cuypers het woord richtte. Hadden de leerlingen en oud-leerlingen zich reeds gelukkig gevoeld, zei spreker, wijl de Meester hun hulde had willen aanvaarden, en zouden zij den indruk, dezen middag bij het aanbieden van de oorkonde ontvangen, nimmer vergeten, – het was hun een nieuwe vreugde, den jubilaris en de zijnen ook aan dezen feestelijken disch te mogen begroeten en hun daar een hartelijk welkom toe te roepen.
Op deze woorden, die met een schuimenden dronk werden bezegeld, antwoordde dr Cuypers dat den Meester niets gelukkiger maakt dan te zien, dat de leerlingen met hem eensgezind denken en voelen. En dat dit hier het geval is, bewijst, zei spr., uw komen naar deze plaats van heinde en verre. Daarom vooral verklaarde hij, zich gelukkig te achten, in hun midden te zijn als een vader onder zijn kinderen. Deze woorden ontlokten een luid en enthousiastisch bravo!
Nog sprak de heer Jac. Van Straaten, uit Utrecht, die erop wees hoe allen op dezen heerlijken dag waren saam gekomen, om den Meester te danken voor al het van hem genoten goede, en welk een voorrecht zij het zich hadden gerekend, deel te kunnen nemen aan de hulde, hem gebracht in de aangeboden oorkonde.
Het zou zeker de grenzen der bescheidenheid overschrijden, hier verdere mededeeling te doen van de vele en hartelijke woorden, die in den loop van den avond nog werden gesproken, – daarom zij het genoeg, te vermelden dat men ook na het vertrek der familie Cuypers nog geruimen lijd bijeenbleef in de meest opgewekte stemming, en dat de Zondag van 16 Mei 1897 in zijn twee hoofdmomenten: de hulde, den jubilaris gebracht ten zijnen huize, en de uitstekend geslaagde feestavond, zeker onvergetelijk zal blijven voortleven in de herinnering van allen die eraan deelnamen.
Huldebetooging in het Rijksmuseum.
Droegen de feestelijkheden van gisteren het, uit den aard der zaak meer intiem karakter van dank en vereering der leerlingen jegens den Meester – de indrukwekkende betooging heden-ochtend in het Rijksmuseum ter eere van dr Cuypers gehouden, was een hulde van geheel het vaderland – meer nog: van de kunstwereld ook in het buitenland – aan Neerlands grootsten bouwmeester en een der voortreffelijkste kunstenaars van onzen tijd.
Het plan tot deze hulde was gerijpt en had vasten vorm aangenomen in het najaar van 1896, toen zich een commissie vormde – bestaande uit de heeren: mr G. Van Tienhoven, oud-minister, thans commissaris der Koningin in Noord-Holland, eere-voorzitter; J. H. Van Eeghen, penningmeester; Aug. Allebé, hoogleeraar aan de Rijks-Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam; D. Van Delden, directeur der haagsche Academie van Beeldende Kunsten; Jac. Ankersmit, voorzitter der vereeniging Rembrandt, te Amsterdam; Nic. Molenaar, architect, te ’s-Gravenhage; A. C. Wertheim, lid der Eerste Kamer; jhr C. C. Th. Six, civiel-ingenieur, adjunct-intendant van het Koninklijk Paleis te Amsterdam; jhr B. W. T. Van Riemsdijk, hoofddirecteur van het Rijks-Museum te Amsterdam; dr H. J. A. M. Schaepman; T. Adama van Scheltema; jhr mr Victor De Stuers, referendaris aan het ministerie van Binnenlandsche Zaken te ’s-Gravenhage – om dr Cuypers op zijn 70n verjaardag een blijk aan te bieden van hulde en vereering. Dit huldeblijk zou bestaan in een geïllustreerd prachtwerk, dat naast de levensbeschrijving van den kunstenaar de merkwaardigste scheppingen van zijn arbeid zou bevatten. Daar echter de uitgave daarvan zeer zorgvuldige voorbereiding en dientengevolge veel tijd vereischte, was het niet mogelijk op den feestdag-zelven ermede gereed te zijn. Daarom lag het in de bedoeling der commissie, den jubilaris heden een oorkonde-album aan te bieden, in rijken vorm, vermeldende de hem toegedachte hulde en de namen van hen die voor het album bijdroegen.
Een korte technische beschrijving ervan moge onzen lezers hier ter plaatse niet onwelkom wezen. Zelden toch weid een prachtalbum aangeboden, zoo schoon, zoo intens kunstig uitgevoerd als dit.
Vooreerst de band. Deze is van geel kalfsleer, geheel met de hand gesneden, gedreven en geciseleerd door den bekenden lederkunstenaar den heer Jos. Merckelbach, te Utrecht. Hij vertoont in karakteristieke vormen de laat-Gothiek – voor zulke werken van versieringskunst uitnemend geschikt. In het midden van een vierpas het wapen van den jubilaris in goud en kleuren, versierd en omgeven door zijn devies: „Credo Amo Spero”. Daaromheen rijkbewerkte bordures, granaatappel-motief, omgeven den vierpas en loopen uit in de vier hoeken, welke van gedreven zilveren beslag voorzien zijn. De grond tusschen de bordures en den vierpas is versierd met een fijn rosetje. Ook de achterzijde is bewerkt, doch eenvoudiger. Het zilveren beslag is gemaakt door den heer J. Brom, te Utrecht, het geheel naar een ontwerp van O. Mengelberg, te Rijzenburg, die ook den keurigen inhoud, bestaande in drie-en-twintig op perkament uitgevoerde bladen, vervaardigde. De eerste twee daarvan zijn bestemd voor den tekst der opdracht, terwijl op het derde de heeren der hoofdcommissie hun namen teekenden. Op de twintig volgende staan de namen der contribuanten van ’t huldeblijk.
Op het eerste blad, geheel in harmonie met den band, de stijlvormen der vlaamsch-nederduitsche laat-Gothiek, ziet men Architectura op een troon zitten, overhuifd door een rijk in goud en bruin uitgevoerd baldakijn. Voor haar troon zijn vrouwenfiguurtjes, voorstellende Sculptura, Pictura, Beeldhouwkunst en Schilderkunst, geplaatst. Naast haar haar staan Goud- en IJzersmeedkunst, beneden het nederlandsche wapen, boven het St Lucas- of kunstenaars-wapen met de drie schilden: het ware, het schoone, het goede.
De opdracht op deze bladzijde luidt:
„Aan dr Petrus Josephus Hubertus Cuypers, den grooten bouwmeester.”
Daaronder on daarboven St Willibrord als vertegenwoordigend de kerkelijke en burgerlijke bouwkunst, welke de jubilaris niet alleen in ons land, maar ook in België, Pruisen, Beieren, Batavia, Noorwegen, Zwitserland en Hessen uitvoerde. De wapens dier landen hangen aan de takken van een laurierboom. In de bordure naast deze opdracht een randversiering met paarlen en steenen, welke het geheel omlijst. Dit alles is zeer rijk in goud en kleuren bewerkt en uitgevoerd in den geest zooals de miniaturisten der elfde eeuw dat deden; vooral het te Venetië bewaarde zoogenaamde Breviarum Grimani is een voorbeeld, hoe oude kunstenaars, en wel speciaal hollandsche en vlaamsche, zooals Hans Memling, Gerard Van der Meire e.a., de miniatuur-schilderkunst opvatten. De ontwerper der titelplaat schijnt uitstekend met hen vertrouwd te zijn. Het tweede blad met de voortzetting van den tekst is meer ornamentaal gehouden. Op schuine goudbanden, afgewisseld door zwart, is een paarsch bladornament geschilderd. Op het zwart en onder het goud heen kronkelt zich een laurierboom met het monogram van dr Cuypers en de attributen van den architect, afwisselend aangebracht. ’t Geheel als omlijsting voor de volgende tekstwoorden: „die oudo monumenten herstelde en nieuwe monumenten schiep, de bouw-, schilder en beeldbouwkunst in harmonische orde en schoonheid deed samengaan, stoffeering, versiering tot hooge kunst verhief, bieden zijn vereerders en vrienden op den 70n verjaardag zijner geboorte de verzameling en beschrijving zijner kunstwerken, hem ter eere, den tijdgenoot ter herinnering, het nageslacht ter leering.” Daaronder het wapen van Amsterdam en „16 Mei 1897”. Op het derde blad is op groen fond in bruin, wit en goud, met de pen de volgende voorstelling geteekend:
Een vrouwenfiguur, zooals Lucas van Leiden e. a. deze figuren teekenden, houdende in de eene hand een rol, in de andere een granaatappel, het symbool van het schoone, het ware en het goede, voortbrengende vruchtbaarheid Zij is omgeven door twee bouwwerken, het eerste bouwwerk van den jubilaris, nl. de O. L. Vr. kerk te Roermond, en een van de laatste werken die hij uitvoerde, het kasteel Haarzuilens. Het Ad multos annos, dat op een spreukband om een frisch bloeiend boompje te lezen staat, moge met de leden van het comité in verband staan, misschien is het ook wel een kunstenaars-wensch, geboden aan een kunstenaar.
Nu volgen op perkamenten bladen met fraai versierde initialen, rijk afwisselend in kleur en lijnspelingen, de namen der contribuanten aan de hulde dr Cuypers aangeboden. Alles wat in Nederland en in het buitenland op kunstgebied een eerste plaats inneemt, is alphabetisch gerangschikt. Dit kostbare album wordt bewaard in een kunstig in gothischen stijl gebeeldhouwde cassette, vervaardigd in de ateliers van den heer W. Mengelberg, te Utrecht. Het inbinden is verricht door den heer J. C. Mensing, te Amsterdam.
Tot het aanbieden van deze oorkonde waren in de majestueuse voorhalle van het Rijksmuseum tegen elf uur, behalve de bovengenoemde commissieleden, een zeer groot aantal genoodigden bijeengekomen uit het geheele land, bijna allen mannen uitblinkend op het gebied van wetenschap en kunst.
Voor de Victoria van François Vermeijen stonden eerezetels, bestemd voor den jubilaris en diens familieleden, terwijl op een tafel de bovenbeschreven oorkonde lag, straks door den eerevoorzitter, den oud minister Van Tienhoven, commissaris der Koningin, den jubilaris aan te bieden.
Aanwezig waren ook deputaties van het genootschap Architectura et Amicitia, den Haagschen Kunstkring, het Bouwkundig Genootschap, de Aannemers-Vereeniging „Eendracht”, het Oudheidkundig-Genootschap, te Amsterdam en het St. Bernulphusgilde, te Utrecht, terwijl in de eerezaal de leerlingen stonden geschaard van de School voor Kunstnijverheid.
Toen de jubilaris met zijne echtgenoote en vergezeld van zijn familieleden bij de Rembrandtszaal zichtbaar werd, ging er een luid gejuich op dat zich langs de rijen voortplantte en niet eer ophield dan nadat dr Cuypers met zijn familie had plaats genomen.
Alsnu trad de oud-minister mr Van Tienhoven uit den kring der commissieleden naar voren om Dr Cuypers op de eerste plaats dank te brengen voor de bereidwilligheid waarmede hij het comité in de gelegenheid had gesteld zijn verjaardag met hem te vieren. Beter plaats dan deze waar gij U zoo geheel thuis gevoelt en die met uw persoon als het ware vereenzelvigd is, kon daarvoor, zeide spreker, zeker niet worden gevonden.
Zelf geen kunstenaar en niet bogende op den naam van kunstkenner, rekende spr, zich juist daardoor beter in staat om zonder den invloed der koele kritiek eenerzijds of het gevaar voor overdrijving van den anderen kant het gevoelen te vertolken dat zooveel honderden en duizenden bezielt jegens den jubilaris, het gevoel van dankbaarheid, wijl hij steeds het hoogste en het beste in hen heeft getroffen, als kunstenaar die zich alleen liet leiden door de liefde voor het goede en het ware.
Die dank noopt tot een blijden, hartelijken gelukwensch. Spreker wees er op van hoe groote beteekenis het is voor den mensch, als hij gekomen op den top van den berg des levens, mag nederzien op een baan, waarop de harmonie tusschen streven en doel steeds volkomen bewaard bleef. Gij hebt, zeide Inj, daarbij uwe talenten steeds gebruikt, geleid door de kracht van uw eigen geest, en gij hebt u zorgvuldig weten te bewaren voor iedere zonde tegen dien geest.
Bij veel strijd hebt gij ook veel erkenning genoten, gij herdenkt een gelukkig verleden en een gezegend heden. In volle kracht en met opgewekten zin staat gij voor ons en de dood bleef u sparen wat u het liefste was, uwe voortreffelijke gade – uw sieraad en uw kroon – en uwe dierbare kinderen. Moge, zeide spreker, dit nog lang zoo blijven.
Met die hoop bezield bood hij den jubilaris als blijk van hoogachting hem door zoo talloos velen toegedragen het oorkonde-album aan, waarin vermeld wordt de hem toegedachte hulde van het beschrijvende werk zijner daden.
Spr. legde die hoogachting neer in een hartelijken handdruk.
Had hij tot nog toe slechts gesproken als particulier persoon, thans mocht hij, daartoe gemachtigd door Zijne Excellentie den minister van Binnenl. Zaken den jubilaris mededeelen, dat het Hare Majesteit de Regentes had behaagd hem te bevorderen tot Commandeur in de orde van den Nederl. Leeuw.
Nadat het gejuich, waarmede deze toespraak, en niet het minst de laatste mededeeling werd begroet, tot bedaren was gekomen, nam dr Cuypers zelf het woord. Waaraan – zoo vroeg hij zich-zelven af – hebt gij dit alles verdiend? Hij weet er in gemoede geen andere oorzaak voor te vinden dan de groote edelmoedigheid van degenen die deze betooging hebben voorbereid. Indien hij iets goeds heeft tot stand gebracht, dan is hij dit in groote mate verschuldigd aan den krachtigen steun van die edele vrienden.
Nooit, verklaarde spr., had het hem ontbroken aan steun en raad inzake de verbreiding de kunst. Daarom wilde hij deze plechtigheid vieren, juichend en jubelend en de eerste zijn om met alle aanwezigen den kreet te uiten: leve de kunst, leve haar beoefenaars!
Thans hief de heer Ant. Averkamp den dirigeerstaf omhoog voor zijn Klein koor à cappella en klonk in de hooge halle verrukkelijk schoon uit „kelen vol van orgels” de vierstemmige muziek door den directeur getoonzet op het volgend sonnet van S. Schaepman:
Gezegend zij de dag, die U zag komen, U, meester, met der schoonheid wonderstaf, Gij naamt der kunst haar valsche siersels af, Deedt door den steen haar zonnejeugd weer stroomen,
De werklijkheld gehoorzaamde aan uw droomen, Uw Koningskracht, die U de Heere gaf; ’t Verleden deedt gij rijzen uit het graf, De toekomst heeft uw heden reeds genomen!
Gezegend zij de dag! De jaren gaan, Vast als de zon blijft heil’ge schoonheid staan, Onsterflijk in het sterflijke is het achoone;
Al draagt uw hoofd der jaren drukkend wicht, De schoonheid kroont u met haar stralenkrone Van eeuw’ge jeugd en onverganklijk licht.
Alsnu, – nadat de laatste tonen van dit lied waren weggestorven, – kwamen de verschillende bovengenoemde vereenigingen den jubilaris officieel complimenteeren. Allereerst Architectura et Amicitia, bij monde van den heer Van Boven, die dr Cuypers tevens een prachtexemplaar aanbood van het in feestkleed gestoken 20e nummer van het genootschapsorgaan, en hem het eerelidmaatschap der Vereeniging aanbood. Vervolgens de Haagsche Kunstkring, die het initiatief had genomen tot een zeer eigenaardige hulde.
Het bestuur benoemde nl. uit de werkende leden der afdeeling „Architectuur” een commissie, bestaande uit de heeren G. Brouwer, J. Limburg, P. Du Rieu Fzn. en den gedelegeerde in het bestuur J. H. A. Mialaret. Deze commissie verzamelde de namen van de voornaamste buitenlandsche architecten. Aan hen werd vervolgens een circulaire verzonden, inhoudende het verzoek om, bij aldien het werk van dr Cuypers hun bekend en sympathiek was, van deelneming in zijn feest te doen blijken door toezending van hun autographie met eenige woorden van waardeering. Ongeveer 70 mannen van beteekenis op het gebied der architectuur uit Frankrijk, België, Duitschland, Engeland, Oostenrijk, Hongarije, Rusland, Zwitserland, Italië en Zweden beantwoordden dit verzoek in de meest vleiende bewoordingen. Behalve aan bouwkundigen van naam, werd hetzelfde verzoek gericht aan enkelen op wier sympathie de jubilaris geacht kon worden bijzonder prijs te stellen, zoo b. v. aan den pauselijken internuntius bij ons Hof, aan den bisschop van Mainz (dr Cuypers restaureerde indertijd de Domkerk te Mainz), aan Alma Tadema en Buls, den burgemeester van Brussel.
De op oud-hollandsch papier geschreven autographen werden in een daartoe vervaardigde „album amicorum” met perkamenten band bijeen gebonden.
Mr Snijder van Wissenkerke voorzitter van den Kunstkring overhandigde dit geschenk aan den jubilaris hem tevens aanbiedende het eere-lidmaatschap. Daarna bracht de heer H.J. Van Eeghen uit naam van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap dr Cuypers dank voor al hij steeds voor het Genootschap had gedaan, inzonderheid als conservator, insgelijks uit hooge waardeering voor zijn persoon en zijn arbeid hem het eere-lidmaatschap aanbiedend.
Vervolgens kwamen hulde brengen het Bouwkundig Genootschap te ’s-Gravenhage, bij monde van den heer Du Rieu, de schilder J. W. Mesdag, die de hoop uitsprak, dat de jubilaris, omringd door vereering, achting en geluk, nog lang een sieraad mocht uitmaken van het vaderland; mgr Van Heukelum, voorzitter van het St-Bernulphusgilde, die dr Cuypers huldigde als kerkelijk kunstenaar en – namens de aannemers-vereeniging Eendracht – de heer Jac. Van Straaten, die verklaarde dat de hulde en de eerbied der aannemers voor den jubilaris haar oorzaak vinden in diens minzaam optreden, stricte rechtvaardigheid en onkreukbare eerlijkheid.
Namens de vereeniging bood spreker dr Cuypers een fraai massief eikenhouten meubelstuk aan tot berging, zooals hij zeide, van ridderorden, oorkonden en dergelijke. Spreker hoopte dat het den jubilaris nog lang zou mogen herinneren aan de harmonie die deze niet alleen in de kunst, maar ook in het leven heeft weten te bevinden.
Dr Cuypers, nogmaals het woord nemende, zeide niet welsprekend genoeg te zijn om voor zooveel blijken van vereering en sympathie passende woorden van dank te vinden. Hij kon slechts dit zeggen, dat hij door de betrachting van zijn plicht als kunstenaar en werkman zou trachten – en nog vele jaren hoopte hij dit te blijven doen – aan de verwachting die men van hem koesterde te beantwoorden. Hij dankte allen voor en beval zich aan in hunne welwillendheid.
Nogmaals zwaaide nu de heer Averkamp den dirigeerstaf en thans klonk even heerlijk als daar straks het gezang der uitgelezen schare in de door dr Alph. Diepenbrock gecomponeerde vijfstemmige muziek, op den kerkelijken hymnus: Caelestis Urbs Jerusalem. Dit nummer vormde een waardig en magistraal slot van het programma, waarmeê Nederland en de hoofdstad heden hun grooten jubileerenden bouwmeester hebben gehuldigd.
Na afloop der plechtigheid drukten velen Dr Cuypers en zijn familie nog eens persoonlijk de hand.
Over de plechtigheid in de Munsterkerk te Roermond schrijft de te Roermond verschijnende Sint Christoffelklok nog het volgende:
„De kerk zal feestelijk mogelijk versierd worden.
„Aan de hoofdpoort zal het kerkbestuur den jubilaris ontvangen, wanneer hij aan het hoofd van zijn mannen, het personeel van het atelier, ter Hoogmisse trekt.
„Een oorkonde, allerfijnst, in romaanschen stijl door den heer Eug. Lúkker gecalligrapheerd, waarin ad perpetuam rei memoriam deze hulde opgeteekend staat, wordt hem daar door het kerkbestuur vereerd.
„Onder het spelen van de Huldiguns-Marsch door onzen organist, den heer Jos. Luijten, wordt de jubilaris e kerk binnengeleid.
„Het koor der studenten van het Bisschoppelijk College zingt de vierstemmige Missa tertia van Haller.
„Onder de Hoogmis zal een korte feestrede gehouden worden door den zeereerw. zeergel. heer R. Corten, directeur te Rolduc.
„Bij dat feest der dankbaarheid behoort ook het danklied der Kerk. Dat het, na de Hoogmis, schalle door koepel en beuken en langs de gewelven: Te Deum, laudamus!”
Uit Eindhoven is aan dr Cuypers een schoon huldeblijk aangeboden, een
[...] [2]
kunststukje in groot basrelief geboetseerd en in kleuren gebracht. Het werk is in drie bogen verdeeld en in de kroonlijst leest men de kernachtige zinspreuk, zoo vol toepassing op den meester: Groote aangeboren gaven, door onvermoeiden arbeid ontwikkeld.
De groep stelt eenige kunstvrienden voor, in middeleeuwsch kostuum, die vol begeestering de kunstproducten van den jubilaris bewonderen, in het bijzonder de zoo sierlijke parochiekerk te Eindhoven, die luide den lof van haren bouwmeester verkondigt.
Onder dit tafreel leest men: Huldeblijk aan onzen hooggevierden vriend dr P. J. H. Cuypers op zijn 70n verjaardag, 16 Mei 1897, A. P. Hermans, Eindhoven.