Naar inhoud springen

De Tribune/Jaargang 30/Nummer 106/De Onafhankelijken jubileren

Uit Wikisource
De Tribune, woensdag 24 februari 1937

‘De Onafhankelijken jubileren. De vereniging onderdeel van een wereldbeweging. Fascisme en kunst. De holheid der Italianen’ door een anonieme schrijver, p. 6

[ 6 ]

De Onafhankelijken jubileren


De vereniging onderdeel van een wereldbeweging

[auteursrechtelijk beschermd]
 
Een schil­de­rij, ver­vaar­digd door Ta­to, geëx­po­seerd op de ten­toon­stel­ling „De On­af­han­ke­lij­ken” in het Ste­de­lijk Mu­seum te A’dam.
 

Fascisme en kunst


De holheid der Italianen

DE tentoonstellingen van De Onafhankelijken zijn altijd zeer omvangrijk, ondanks de beperkte inzending, welke aan elk lid wordt toegestaan. Thans, nu de vereniging haar 25-jarig bestaan herdenkt, is de tentoonstelling wellicht groter dan ooit tevoren. Enerzijds is dit, zowel voor de vereniging als voor het belangstellend publiek een verheugend verschijnsel, anderzijds brengt het ’t nadeel mede, dat de werken in de verschillende zalen wel erg dicht op elkaar hangen, hetgeen noch voor een rustig beschouwen, noch voor het naar waarde schatten van elk werk afzonderlijk bevorderlijk is. Voor zulke uitgebreide tentoonstellingen is de beschikbare ruimte in het Stedelijk Museum in feite veel te beperkt. Het is dan ook goed, dat de heer Maks, voorzitter van de vereniging, in zijn openingsrede, veertien dagen geleden gehouden, nog eens de aandacht op dit euvel heeft gevestigd en de hoop heeft uitgesproken, dat het gemeentebestuur binnen niet te lange tijd er toe zou overgaan de expositiegelegenheid in het museum belangrijk te vergroten. Inderdaad, het is een onbevredigende toestand, dat in het culturele centrum des lands, zoals Amsterdam nog altijd is, een groot gebrek heerst aan goede expositiezalen, zowel voor verenigingstentoonstellingen als voor exposities van kleinere groepen. Ook van overheidswege wordt op dit gebied nog veel te weinig medewerking aan de kunstenaars geboden. Tot schade ongetwijfeld van de culturele belangen van de bevolking en van de economische en artistieke belangen van de kunstenaars.

TER gelegenheid van deze jubileumtentoonstelling (de 41ste, die de vereniging houdt) heeft het bestuur een lijvige catalogus uitgegeven, waarin niet alleen de nummering en de titels der ingezonden werken voorkomen, doch ook de portretten van vele leden der vereniging. Het bestuur heeft de leden gelegenheid gegeven bij de reproductie van hun portret in enkele regels hun persoonlijke mening over hun kunst, eigen werk en vereniging samen te vatten. Het is spijtig dat slechts weinige leden van deze gelegenheid een goed gebruik hebben gemaakt. Het ware immers interessant geweest, aan de hand van deze uitspraken zich een oordeel te kunnen vormen over de strevingen van althans een deel der Nederlandse kunstenaarsbond. En vooral van de jongere kunstenaars, die zo talrijk in deze grote vereniging vertegenwoordigd zijn.
Een andere goede jubileumsgedachte van het bestuur is geweest de leden de gelegenheid te geven een extra werk boven de gebruikelijke twee in te zenden, mits dit derde werk geinspireerd zou zijn op een krantenbericht. Ook dit idee heeft niet het resultaat opgeleverd, dat er blijkbaar van verwacht werd. Wij althans vonden maar enkele van deze „faits divers”, die inderdaad geslaagd te noemen zijn. Noemen we daarvan direct van Chris Beekman het stukje „die kent alleen goeie” een satire op de fluistermop, van Helen Ernst een tekening „courantennieuws” en Cor de Wolff een geestige houtsnede „advertentie.”

VAN de hand van het verenigingsbestuur bevat de catalogus een schets van het ontstaan der vereniging, terwijl ook een aantal kunstcritici, op verzoek van het bestuur, hun mening over de betekenis van de vereniging voor ons culturele leven in de afgelopen 25 jaar hebben kenbaar gemaakt. Aan het bestuursartikel ontlenen we, dat de oprichting van de vereniging een gevolg is geweest van een wereldbeweging die reeds een dertigtal jaren voor hier De Onafhankelijken geboren werd, in Parijs is ingezet. Een beweging die zich in de eerste plaats richtte tegen het starre dogmatisme van de min of meer officiële „salons” (tentoonstellingen) waar de juist toentertijd allerwegen opkomende nieuwe kunstrichtingen door behoudende jury’s werden geweerd. Tengevolge daarvan groepeerde zich de beweging in de eerste plaats rond de leuze: juryvrije tentoonstellingen en toegang voor alle richtingen. Deze leuze maakte ook De Onafhankelijken zich tot richtsnoer en zij wordt nog altijd door haar gehandhaafd.
Een van de goede gewoonten van de vereniging is buitenlandse kunstenaars tot deelname aan haar exposities uit te nodigen. Ook ditmaal is zij deze traditie getrouw gebleven, zodat we op deze tentoonstelling een vrij groot aantal werken van Italiaanse schilders ontmoeten. Naar ons ter ore kwam, heeft de vereniging aanvankelijk ook een dergelijke uitnodiging tot de Sowjetkunstenaars gericht. Het schijnt dat deze kunstenaars ditmaal niet aan de uitnodiging gevolg hebben kunnen geven wegens de voorbereiding van een belangrijke inzending op de a.s. wereldtentoonstelling te Parijs. Is dit besluit voor de vereniging stellig een teleurstelling geweest, voor de belangstellenden is er een unieke gelegenheid verloren gegaan om de kunstproductie uit een fascistisch land te vergelijken met de voortbrengselen uit het land waar het socialisme ie gevestigd.
Ook zonder deze vergelijkingsmogelijkheid is het interessant van dit Italiaanse werk, dat door een semi-officiële Italiaanse instantie is uitgezocht, te kunnen kennis nemen. Moeten we deze inzending in haar geheel zien als een keurcollectie van het Italiaanse kunnen van heden, dan kan de opmerking niet achterwege blijven, dat dit kunnen in zijn totaliteit niet boven het gemiddelde uitstijgt. Eerlijk gezegd hadden we onze verwachtingen ten aanzien van de (stellig gecontroleerde!) inzending uit dit geboorteland van het futurisme hoger gespannen.

DE futuristische beweging in de kunsten (niet alleen in de beeldende kunsten) ontstond in het vooroorlogse Italië. Het ontstaan dezer beweging dient begrepen te worden als een reactie op het doodgelopen academisme van de kunsten in het zich terug gedrongen gevoelende, economisch achterlijke, voor-oorlogse Italië. In bepaalde zin is het futurisme te zien als de Italiaanse bourgeoisie dier dagen. Als voornaamste leider der beweging trad onder de beeldende kunstenaars op de roerige Marinetti, die in een groot aantal, door zijn groep uitgegeven manifesten de wereld kond deed van de nieuwe ideeën die hem en zijn volgelingen bezielden. Menige „uitspraak” van Marinetti diende Mussolini bij zijn propaganda voor het fascisme.

Men zou dus mogen verwachten, dat ware het huidige Italië inderdaad het ideale kultuurland, waarin men ons zo gaarne wil doen geloven, de ideeën van het futurisme de beste kunstenaars van het land zouden bezielen en deze kunstenaars in hun werk van deze rijke culturele bloei zou doen getuigen. Mogen wij naar deze tentoonstelling oordelen, dan is het tegendeel waar. Bezien wij aandachtig het werk van de stellig meest betekenende onder de hier aanwezige Italiaanse schilders, Gino Severini, eenmaal volgeling van Marinetti, dan ontkomen we niet aan de indruk, dat niet blijheid en vertrouwen, doch eer droefheid en teleurstelling de geestelijke achtergrond van het inderdaad zeer mooie werk van deze niet meer jonge schilder vormen. Vooral in het doek „de familie van den Schilder” (een zelfportret voornamelijk) komt deze geesteshouding o.i. tot uiting.

In het werk van den eveneens niet meer jongen Carl oCrara (in 1909 was hij met Marinetti en Boccio de oprichter van de futuristische groep) zien we een soortgelijke geesteshouding tot uiting komen. Hier een terugtrekken naar romantische sferen. Zeer mooi is van deze schilder het doek „paarden aan zee” met zijn mooie compositie en prachtige transparante kleur.

Vestigen wij verder nog de aandacht op het doekje van Mario Tozzi „de open deur” en op „de mondaine” van Pietro Marussig, dan hebben we naar ons gevoelen wel het beste werk uit deze inzending vermeld. Stellig zijn er meerdere werken met goede kwaliteiten, zoals ook niet anders te verwachten is van deze schilders, wie tenslotte de Latijnse cultuur in het bloed zit. Toch is het wel treffend, dat juist onder de jongeren van deze schilders òf een onzuiver aandoende mystiek (zoals bij Benedetta Marinetti) of een verheerlijking van de romantiek van het vliegwezen (A. G. Ambrosie) en de brute kracht der luchtmonsters (zoals bij S. G. Tato) opgeld doet. Overigens valt op hoe juist bij deze jongeren het artistieke peil en het artistieke streven verre staat onder dat van de oudere schilders.

Zo moet, al met al erkend worden dat deze Italiaanse inzending geen zeer bijzondere noot aan de tentoonstelling heeft verleend. Wandelen we, na het aanschouwen van de Italiaanse werken tussen het ons vertrouwde werk der talrijke Nederlandse inzenders, dan hebben we telkens en telkens weer gelegenheid ons te verheugen over het artistieke kunnen, over het verantwoorde streven van zo menigen Hollandsen schilder. Ook onder de jongeren. De verleiding is groot ook hier enige werken nader te noemen, doch het risico om bij een keuze uit meer dan 400 werken onrechtvaardigheden te begaan is al te groot. Besluiten we deze beschouwing, waarin we in de eerste plaats enige aandacht aan de jubilerende vereniging zelf hebben willen wijden, met de raad aan onze lezers zelf deze interessante tentoonstelling te gaan zien.