De Volks-Missionaris/Jaargang 30/De Zalige Herman Jozef

Uit Wikisource
‘De Zalige Herman Jozef’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Volks-Missionaris, jrg. 30 (1908-1909) 1908, p. 144, met afb. op p. 145. Publiek domein.
[ 144 ]

De Zalige Herman Jozef.

REEDS van zijn prilste jeugd was deze Zalige een toonbeeld der kinderlijkste liefde tot Jezus en Maria. Nog kon hij niet goed spreken, toen hij zijn moeder vroeg, hoe hij zich ’s morgens en ’s avonds aan de H. Maagd moest aanbevelen. Ging hij naar school, dan verzuimde hij nooit eerst in de kerk, waar hij voorbij kwam, de Moeder Gods met het Goddelijk Kindje op den arm te groeten. Met den bevalligsten eenvoud begroette hij beiden, klaagde hun zijn armoede en lijden, en vertelde den kleinen Jezus, als zijn vriendje, alles wat hem overkwam.

„Lief Kindje” — zeide hij soms — „ik heb van morgen voor ontbijt maar een klein stukje droog brood gehad. Ik heb nog honger, maar ik zal maar tevreden zijn; want Gij zijt wel de Zoon van God en Gij hebt vrijwillig armoede geleden. Gij kunt ook één kruimeltje brood zóó zegenen, dat het mij evenzeer voedt als de kostbaarste spijzen.” Dan vertelde hij aan Jezus, wat hij zoo al in de school geleerd had, en hoe hij verder den dag wilde doorbrengen. Hierna wenkte hij op bevallige wijze met de hand Jezus zijn afscheid toe onder de woorden: „Ik zou wel gaarne nog langer bij u blijven, maar het is nu tijd voor de school. Geef mij nu uwen zegen voor onderweg.”

Gelijk nevenstaand tafereeltje van den bekwamen kunstenaar A. Windhausen zoo treffend weergeeft, kwam eens het onschuldige, vroolijke jonkske nog blijder dan gewoonlijk het heiligdom binnen. Hij had namelijk een schoonen rooden appel ontvangen. Met kinderlijke vrijmoedigheid stapt hij op de beminde beeltenis toe, en vraagt het Goddelijk Kindje toch zoo goed te willen zijn den appel van hem aan te nemen.

O wonder, zie het Kindje
      Strekt ijlings ’t handjen uit,
En maakt met lachende oogjens
      Den schoonen appel buit.
En ’t spreekt tot ’t lieve jongske:
      „Eens schenk ik u tot spijs
„De vrucht des eeuw’gen levens,
      „Die groeit in ’t paradijs.”

[ 145 ]
Naar A. WINDHAUSEN.

DE ZALIGE HERMAN JOZEF.