De val van Troje 1-11
< De val van Troje |
Voorwoord van de Latijnse vertaler
[bewerken]Cornelius Nepos begroet Sallustius Crispus
Toen ik druk met allerlei studies in Athene bezig was, stuitte ik op een geschiedenis die Dares de Phrygiër over de Grieken en Trojanen had vastgelegd. Hij had deze met eigen hand geschreven, zoals de titel laat zien. Ik heb die met de grootste liefde omarmd en meteen vertaald. Ik meende dat er niets toegevoegd of weggelaten moest worden om het te verbeteren, omdat het anders mijn eigen werk zou lijken. Ik vond het dus het beste dat de lezer, als ik zijn waarheidsgetrouwe en eenvoudige beschrijving naar de letter in het Latijn zou vertalen, er kennis van kon nemen hoe deze oorlog zich heeft afgespeeld: of hij geloofwaardiger zou vinden wat Dares de Phrygiër heeft vastgelegd, die leefde en in het leger diende in de tijd waarin de Grieken de Trojanen belegerden, of dat hij Homerus wilde geloven die vele jaren nadat deze oorlog is gevoerd is geboren. In Athene was het oordeel daarover dat Homerus als waanzinnig moest worden beschouwd, omdat hij beschreef dat de goden met de mensen oorlog zouden hebben gevoerd. Maar genoeg hierover. Laten wij nu onze belofte nakomen.
1. Jason en de Argonauten gaan naar Colchis
[bewerken]Koning Pelias had een broer Aeson. De zoon van Aeson was Jason, een voortreffelijk man. Allen die onder zijn heerschappij stonden beschouwde hij als zijn gastvrienden, en hij was ook bij hen heel erg geliefd. Toen koning Pelias zag dat Jason door iedereen vriendelijk onthaald werd, vreesde hij dat deze hem onrecht zou aandoen en uit zijn koninkrijk zou verdrijven. Hij zei tegen Jason dat er in Colchis een gouden vacht van een ram was, die bij zijn voortreffelijkheid paste. Hij beloofde dat hij hem alles zou geven om die daarvandaan te halen. Jason, die dapper van geest was en iemand die de hele wereld wilde leren kennen, meende dat hij beroemder zou worden als hij de gouden vacht uit Colchis zou halen. Daarom zie hij tegen koning Pelias zodra hij dit hoorde dat hij daarheen wilde gaan als hij voldoende middelen en manschappen zou hebben. Pelias liet de bouwmeester Argus roepen en gaf hem opdracht een zo mooi mogelijk schip te bouwen, naar de wens van Jason. Door heel Griekenland ging het gerucht dat er een schip werd gebouwd waarmee Jason naar Colchis zou gaan om de gouden vacht te halen. Vrienden en bekenden kwamen naar Jason en beloofden dat ze met hem mee zouden gaan. Jason bedankte hen en vroeg ze om klaar te staan wanneer het daar tijd voor was. Toen het zover was, stuurde Jason brieven naar degenen die beloofd hadden dat ze mee zouden gaan. Meteen kwamen ze bijeen bij het schip dat de naam Argo droeg. Koning Pelias beval alles wat ze nodig hadden aan boord te brengen en spoorde Jason en degenen die met hem mee zouden gaan aan om dapper te zijn op de reis zodat ze de onderneming zouden volbrengen. De verwachting was dat die onderneming Griekenland en hun zelf roem zou bezorgen. Een opsomming geven van wie er samen met Jason vertrokken, is niet mijn taak; wie dat te weten wil komen moet de Argonautica lezen.
2. Bedreiging door Laomedon, de koning van Troje
[bewerken]Toen hij bij Phrygië kwam, stuurde Jason het schip naar de haven van Simoeis. Vervolgens gingen allen van het schip af aan land. Laomedon, de koning van Troje, kreeg het bericht dat er een bijzonder schip de haven van Simoeis was binnengelopen en dat daarin jongemannen uit Griekenland waren aangevoerd. Toen koning Laomedon hiervan hoorde, was hij verontrust en beschouwde het als een gemeenschappelijk gevaar als de Grieken eraan zouden wennen om met hun schepen naar hun kusten te komen. Hij stuurde daarom bodes naar de haven die de Grieken moesten zeggen weg te gaan van zijn grondgebied. Als ze niet aan zijn woorden zouden gehoorzamen, zou hij ze met wapens van zijn grondgebied verjagen. Jason en zijn metgezellen namen de wreedheid van Laomedon hoog op; dat ze zo door hem werden behandeld, terwijl ze geen enkele misdaad hadden begaan. Tegelijkertijd echter waren ze bang voor de overmacht van de barbaren en vreesden ze gedood te worden als ze tegen het bevel zouden proberen te blijven. Omdat ze zelf niet voorbereid waren op een gevecht, gingen ze aan boord van het schip en verlieten het land. Ze vertrokken naar Colchis, namen de vacht mee en keerden terug naar huis.
3. De Grieken nemen Troje in als wraak
[bewerken]Hercules nam het hoog op dat hij en de anderen die met Jason naar Colchis waren gegaan, beledigd waren door koning Laomedon. Daarom kwam hij bij Castor en Pollux in Sparta. Hij voerde overleg met hen om zich tegen het hun aangedane onrecht te verdedigen en het niet ongestraft te laten dat Laomedon hen uit zijn land en haven had geweerd. Hij zei dat er veel helpers zouden zijn als zij zich aansloten. Castor en Pollux beloofden dat ze alles zouden doen wat Hercules wilde. Na hen verlaten te hebben vertrok hij naar Salamis, naar Telamon. Hij vroeg hem met hem mee te gaan naar Troje om zich tegen het hun aangedane onrecht te verdedigen. Telamon beloofde dat hij tot alles bereid was wat Hercules wilde. Vandaar vertrok Hercules naar Phthia naar Peleus en vroeg hem met hem mee te gaan naar Troje. Peleus beloofde hem mee te gaan. Vandaar vertrok hij naar Pylos, naar Nestor. Nestor vroeg hem waarom hij was gekomen. Hercules zei dat hij gekwetst was en een leger naar Phrygië wilde leiden. Nestor prees Hercules en zegde hem zijn medewerking toe. Toen Hercules begreep dat iedereen bereid was te helpen, maakte hij twaalf schepen klaar en koos hij soldaten uit. Toen het moment om te vertrekken aanbrak, stuurde hij een brief naar iedereen die hij had mee gevraagd. Nadat zij met hun manschappen waren gekomen, vertrokken ze naar Phrygië en kwamen ’s nachts aan bij Sigeüm. Daar brachten Hercules, Telamon en Peleus hun leger aan wal. Castor, Pollux en Nestor lieten ze achter om de schepen te beschermen. Laomedon kwam met een groep ruiters naar de zee en begon te vechten. Hercules was naar Troje gegaan en begon de nietsvermoedende inwoners van de stad te belegeren. Zodra koning Laomedon ervan hoorde dat de stad door de vijanden werd belegerd, keerde hij meteen naar Troje terug. Toen hij onderweg de Grieken tegenkwam, is hij door Hercules gedood. Telamon ging als eerste de stad Troje in, en Hercules gaf hem wegens zijn moed Hesiona, de dochter van koning Laomedon, ten geschenke. De zonen van Laomedon die bij hun vader waren, werden gedood. Priamus was echter in Phrygië, waar zijn vader Laomedon hem de leiding van het leger had gegeven. Hercules en zijn metgezellen maakten veel buit en brachten die naar hun schepen. Daarna besloten ze naar huis te vertrekken.
4. Hesiona wordt buitgemaakt. Priamus wordt koning van Troje
[bewerken]Telamon nam Hesiona met zich mee. Toen Priamus hoorde dat zijn vader was gedood, de burgers beroofd, de buit weggevoerd en zijn zus Hesiona als geschenk weggegeven, was hij woedend dat Phrygië zo schandelijk was behandeld door de Grieken. Hij ging naar Troje met zijn vrouw Hecuba en zijn kinderen Hector, Alexander, Deïphobus, Helenus, Troilus, Andromache, Cassandra en Polyxena. Hij had ook andere zoons bij concubines, maar niemand zei dat anderen dan de zoons die uit wettige echtgenotes waren geboren, van koninklijke komaf waren. Zodra Priamus in Troje kwam, begon hij zonder de minste tijd te laten verstrijken, grotere muren te bouwen en maakte hij de stad zeer sterk. Hij zorgde ervoor dat er daar een voldoende hoeveelheid soldaten was om niet ongemerkt overvallen te worden, zoals zijn vader Laomedon was gebeurd. Hij bouwde ook een koninklijk paleis en wijdde daar een altaar aan Jupiter Stator. Hector stuurde hij naar Paeonië. Hij maakte de poorten van Troje, waarvan dit de namen zijn: de Antenorische, de Dardaanse, de Ilische, de Scaeïsche, de Thymbraeïsche en de Trojaanse. Vervolgens, toen hij zag dat Troje een versterkte stad was, wachtte hij het juiste moment af. Toen het hem goed leek het onrecht dat zijn vader was aangedaan te wreken, liet hij Antenor roepen. Hij zei hem dat hij hem als bode naar Griekenland wilde sturen, omdat hij zwaar onrecht had moeten verduren van degenen die met het leger waren gekomen, door de dood van zijn vader Laomedon en door de ontvoering van Hesiona. Hij zou echter alles gelaten op zich nemen als Hesiona aan hem werd teruggegeven.
5. Antenor gaat als gezant naar de Grieken
[bewerken]Antenor voer, zoals Priamus had bevolen, uit met een schip en kwam aan in Magnesia bij Peleus. Peleus ontving hem met een drie dagen durend gastvrij onthaal en vroeg hem op de vierde dag waarom hij was gekomen. Antenor zei wat hem door Priamus was opgedragen en dat de Grieken eisten dat Hesiona werd teruggegeven. Toen Peleus dit hoorde was hij ontstemd omdat hij inzag dat dit op hem betrekking had. Hij beval Antenor van zijn grondgebied weg te gaan. Onmiddellijk ging Antenor aan boord van zijn schip en maakte een reis naar Salamis, naar Telamon. Hij vroeg hem om Priamus zijn zuster Hesiona terug te geven, omdat het ongepast was dat een meisje van koninklijke komaf zo lang in slavernij werd gehouden. Telamon antwoordde dat hij Priamus niets had aangedaan, maar dat zij hem om zijn dapperheid was geschonken en hij haar aan niemand zou geven. Daarom beval hij Antenor zijn eiland te verlaten. Antenor ging aan boord van zijn schip en kwam in Achaia. Daarvandaan werd hij naar Castor en Pollux gebracht. Hij verzocht hun om Priamus genoegdoening te schenken en zijn zuster Hesiona aan hem terug te geven. Castor en Pollux zeiden dat ze Priamus geen onrecht hadden aangedaan, maar dat Laomedon hen eerst had beledigd. Ze bevalen Antenor weg te gaan. Daarna kwam hij in Pylos bij Nestor en zei Nestor waarom hij was gekomen. Zodra deze dat hoorde, begon hij Antenor te verwijten dat hij naar Griekenland had durven komen, omdat de Grieken eerst door de Trojanen waren beledigd. Toen Antenor hoorde dat hij niets gedaan kreeg en dat Priamus te schande werd gemaakt, ging hij aan boord van zijn schip en keerde terug naar huis. Hij rapporteerde aan Priamus hoe ieder had geantwoord en hoe hij door hen werd behandeld. Daarop spoorde hij Priamus aan om hen te bestraffen met een oorlog.
6. De Trojanen willen oorlog tegen de Grieken
[bewerken]Onmiddellijk beval Priamus zijn zonen te roepen en al zijn vrienden: Antenor, Anchises, Aeneas, Ucalegon, Bucolion, Panthus, Lampo, en al zijn zonen die bij concubines waren geboren. Zodra zij waren samengekomen, vertelde hij hun dat hij Antenor als bode naar Griekenland had gestuurd opdat zij genoegdoening zouden geven voor het feit dat ze zijn vader hadden gedood, en Hesiona terug zouden geven. Zij hadden hem echter te schande gemaakt en Antenor had niks van ze gedaan gekregen. Aangezien ze niet aan zijn wens gehoor hadden willen geven, had hij besloten een leger naar Griekenland te sturen om buit op hen te maken, zodat de Grieken niet dachten dat ze de spot met de barbaren konden drijven. Priamus spoorde zijn zonen aan om de leiding van deze onderneming op zich te nemen, vooral Hector, want die was de oudste. Deze zei dat hij weliswaar aan de wens van zijn vader gehoor wilde geven en de dood van zijn grootvader Laomedon wilde wreken en welke misdaden de Grieken maar tegen de Trojanen hadden gepleegd, maar dat hij bang was dat zij die onderneming niet tot een goed einde zouden kunnen brengen. De Grieken zouden immers vele helpers hebben en Europa had veel mensen die bedreven waren in de oorlog, terwijl Azië altijd een lui leven had geleid en daarom geen vloot had.
7. Alexander stelt voor een vloot naar Griekenland te sturen
[bewerken]Alexander begon aan te sporen om een vloot uit te rusten en naar Griekenland te sturen. Hij bood aan de leider van deze onderneming te zijn, als zijn vader dat wilde. Hij zei op de goden te vertrouwen en pas uit Griekenland naar huis terug te keren nadat hij de vijanden had overwonnen en roem had verworven. Want toen hij een keer was weggegaan om te jagen, liet Mercurius in het bos op de Ida Juno, Venus en Minerva in zijn slaap aan hem verschijnen om te oordelen over hun schoonheid. Venus beloofde hem toen dat als hij haar schoonheid als beter zou beoordelen dan de schoonheid van de anderen, zij hem de mooiste vrouw uit Griekenland als echtgenote zou geven. Toen hij dat had gehoord, had hij geoordeeld dat Venus het mooiste uiterlijk had. Daarom moest Priamus hopen dat Venus de helpster van Alexander zou zijn. Deïphobus zei dat het plan van Alexander hem beviel en dat hij hoopte dat de Grieken Hesiona terug zouden geven en genoegdoening zouden geven, als de oorlogsvloot naar Griekenland werd gestuurd, zodra daartoe werd besloten. Helenus begon te voorspellen: de Grieken zouden komen en Troje vernietigen, zijn ouders en broers zouden door vijandige hand omkomen, als Alexander een echtgenote uit Griekenland mee zou nemen. Troilus, de jongste broer van Alexander, maar niet minder dapper dan Hector, adviseerde om oorlog te voeren, en zich niet bang te laten maken door de uitspraken van Helenus. Dat vonden allen het beste: er moest een oorlogsvloot gereed worden gemaakt en ze moesten naar Griekenland vertrekken. Priamus stuurde Alexander en Deïphobus naar Paeonië om soldaten te werven. Ook beval hij het volk naar een vergadering te komen.
8. De Trojanen bouwen een vloot
[bewerken]Hij spoorde zijn zonen aan de ouderen het bevel over de jongeren te laten voeren. Hij zette hun uiteen welke misdaden de Grieken tegen de Trojanen hadden begaan. Daarom had hij Antenor als gezant gestuurd naar Griekenland, zodat de Grieken zijn zus Hesiona aan hem zouden teruggeven en genoegdoening zouden schenken. Maar Antenor was schandelijk door hen behandeld en had niets van hen gekregen. Daarom besloot hij Alexander met een vloot naar Griekenland te sturen, zodat hij de dood van zijn grootvader en het onrecht dat de Trojanen was aangedaan, kon wreken. Priamus beval Antenor te zeggen hoe hij behandeld was door de Grieken. Antenor spoorde de Trojanen aan om geen angst te voelen en hij maakte zijn landgenoten enthousiast om oorlog te voeren tegen Griekenland. Met enkele voorbeelden maakte hij duidelijk wat hij in Griekenland had gedaan. Vervolgens vroeg Priamus of iedereen die geen heil zag in de oorlog, dit wilde zeggen. Toen openbaarde Panthus aan Priamus en zijn familie wat hij van zijn vader Euphorbus had gehoord: als Alexander een vrouw uit Griekenland zou halen, zou dit de ondergang van Troje betekenen. Het was daarentegen mooier het leven in rust door te brengen, dan in het strijdgewoel zijn vrijheid te verliezen en het gevaar op te zoeken. Het volk minachtte de aanbeveling van Panthus en verzocht de koning te zeggen wat hij wilde dat er gebeurde. Priamus zei dat er schepen moesten worden klaargemaakt om naar Griekenland te kunnen gaan en dat het de bevolking niet aan hulpmiddelen daarvoor ontbrak. Het volk riep eensluidend dat zij onverwijld aan de bevelen van de koning zouden gehoorzamen. Priamus bedankte hen zeer hartelijk en beëindigde de vergadering. Spoedig daarna stuurde hij mensen naar het bos op de Ida om hout te kappen en schepen te bouwen. Hij stuurde Hector naar het binnenland van Phrygië om een leger samen te stellen. Nadat Cassandra het plan van haar vader had gehoord, begon ze te zeggen wat de Trojanen te wachten stond als Priamus erin zou volharden een vloot naar Griekenland te sturen.
9. Alexander gaat naar Sparta
[bewerken]Intussen was het moment aangebroken: de schepen waren gebouwd. De soldaten die Alexander en Deïphobus hadden geworven in Paeonië, waren aangekomen en toen het het geschikte moment leek om uit te varen, sprak Priamus het leger toe. Hij maakte Alexander tot opperbevelhebber van het leger en stuurde Deïphobus, Aeneas en Polydamas met hem mee. Hij beval Alexander om zodra hij in Sparta aankwam, Castor en Pollux op te zoeken en hun te vragen zijn zus Hesiona terug te geven en de Trojanen genoegdoening te schenken. Maar als ze dat zouden weigeren, moest hij onmiddellijk een bode naar hem sturen, zodat hij een leger naar Griekenland kon sturen. Hierna voer Alexander naar Griekenland, nadat hij de gids met zich had meegenomen die al eerder met Antenor was meegevaren. Slechts enkele dagen voordat Alexander naar Griekenland was gevaren en voordat hij op het eiland Cythera aankwam, was Menelaüs naar koning Nestor in Pylos vertrokken. Onderweg kwam hij Alexander tegen en vroeg zich af waarheen de koninklijke vloot op weg was. Beiden keken ze naar elkaar toen ze elkaar tegenkwamen, onwetend waar de ander heen ging. Castor en Pollux waren naar Clytaemnestra gegaan en hadden hun nicht Hermione, de dochter van Helena, met zich meegenomen. Het was de feestdag van Juno in Argos op het moment dat Alexander op het eiland Cythera aankwam, waar hij bij de tempel van Venus aan Diana offerde. Zij die op het eiland waren verwonderden zich over de koninklijke vloot en vroegen aan de metgezellen van Alexander wie ze waren en wat ze kwamen doen. Zij antwoordden dat er door koning Priamus een gezant was gestuurd om Castor en Pollux te ontmoeten.
10. Alexander ontvoert Helena
[bewerken]Helena echter, de vrouw van Menelaüs, besloot juist toen Alexander daar was, naar het eiland Cythera te gaan. Daarom ging zij naar het strand waar de tempel van Diana en Apollo was. Daar had Helena besloten een offer te brengen. Zodra Alexander hoorde dat Helena naar de zee was gekomen, begon hij, bewust van zijn schoonheid, te wandelen waar zij hem kon zien, want hij wilde haar zien. Helena hoorde dat Alexander, de zoon van koning Priamus, was gekomen naar de stad waar zij was. Zij wilde hem zelf ook zien. Toen ze naar elkaar gekeken hadden en ze allebei in vuur en vlam stonden door elkaars schoonheid, namen ze de tijd om elkaar complimenten te maken. Alexander gaf het bevel dat allen op de schepen klaar moesten zijn. Ze zouden ’s nachts de schepen losmaken, Helena uit de tempel ontvoeren en haar met zich meenemen. Toen het teken was gegeven, vielen ze de tempel binnen, namen ze Helena zonder haar een haar te krenken mee en brachten haar naar het schip. Samen met haar werden nog enkele andere vrouwen buitgemaakt. Toen de inwoners van de stad dat hadden gezien, vochten ze lange tijd met Alexander zodat hij Helena niet kon ontvoeren. Maar Alexander versloeg hen steunend op het grote gezelschap van zijn makkers. Hij plunderde de tempel, nam zoveel mogelijk mannen gevangen en zette die op zijn schip. Hij liet zijn vloot uitvaren en besloot naar huis terug te keren. Hij kwam aan in de haven van Tenedus, waar hij de bedroefde Helena met zijn woorden troostte en zond een bericht aan zijn vader over zijn krijgsdaad. Nadat Menelaüs ervan hoorde in Pylos, vertrok hij met Nestor naar Sparta en stuurde een bode naar zijn broer Agamemnon in Argos die hij vroeg om naar hem toe te komen. Intussen kwam Alexander met de oorlogsbuit aan bij zijn vader en vertelde hem het verloop van zijn krijgsdaad.
11. Helena naar Troje. De Grieken willen wraak
[bewerken]Priamus was verheugd, omdat hij hoopte dat de Grieken zijn zus Hesiona zouden teruggeven en de dingen die ze van de Trojanen hadden meegenomen, omdat Alexander Helena had meegenomen. Hij troostte de droevige Helena en gaf haar aan Alexander als bruid. Toen Cassandra haar zag, begon ze voorspellingen te doen en herinnerde aan wat ze al eerder had voorspeld. Maar Priamus beval haar weg te voeren en op te sluiten. Nadat Agamemnon in Sparta was aangekomen, troostte hij zijn broer en besloot hij dat er door heel Griekenland bodes zouden worden gestuurd die zouden klagen om zo de Grieken samen te brengen en de Trojanen de oorlog te verklaren. De volgende mannen kwamen samen: Achilles met Patroclus, Euryalus, Tlepolemus en Diomedes. Nadat zij in Sparta aankwamen, besloten ze de Trojanen te straffen voor het onrecht dat zij hen hadden aangedaan en een leger en een vloot klaar te maken. Agamemnon maakten ze tot bevelhebber en leider. Ze stuurden bodes zodat uit heel Griekenland mannen uitgerust met vloten en legers samen zouden komen naar de haven van Athene, vanwaar ze gezamenlijk naar Troje zouden vertrekken om het hun aangedane onrecht recht te zetten. Castor en Pollux gingen zo snel mogelijk nadat ze hadden gehoord dat hun zuster Helena was geroofd, aan boord van een schip en zijn haar gevolgd. Ze voeren weg vanaf Lesbos, maar nadat ze in een heel zware storm terecht waren gekomen, waren ze nergens meer te zien. Later zeiden de mensen dat ze onsterfelijk waren geworden. De Lesbiërs zouden met hun schepen tot Troje zijn gegaan om hen te zoeken en daarna thuis verteld hebben dat ze nergens een spoor van hen hadden gevonden.