Delftsche Courant/Jaargang 84/Nummer 302/Kunstkring-tentoonstelling

Uit Wikisource
‘Kunstkring-tentoonstelling’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Delftsche Courant, donderdag 24 december 1925, [Eerste Blad], [p. 2]. Publiek domein.
[ Eerste Blad, 2 ]

Kunstkring-tentoonstelling.

 In de Koornbeurs is weer evenals verleden jaar een der lokalen door den Kunstkring Delft ingericht tot tentoonstellingszaal, waarin een verzameling werken van verschillende Delftsche schilders is geëxposeerd.
 Van Henk de Rouw zijn er verschillende waskrijtteekeningen en pastels van Brugge en New-York, waarin een vereeniging van schilderskwaliteiten, knapheid van compositie, fijnheid van toon en mooi verwerkt coloriet valt op te merken. Een groot werk, een olieverf, De Brug, is kennelijk met veel liefde geschilderd. Een portret, een masker en enkele mysterieuse kleine teekeningen onder den verzameltitel „Droomspel” bracht R. Alberts.
 Twee portretten zijn er van R. van Lavieren „Kindje” en „Blondje”, het eerste is wat leeg; het tweede hoewel ook sober behandeld is veel inniger van toon en weeker van uitdrukking. Van denzelfden schilder noemen we nog de teekening „Boerderij” en „Tuinhoekje”, beide met een gave, gedegen en toch allerminst zware factuur.
 Charles Masthoff zond zes werken waarvan „Aquarium”, de aandacht trekt door de ongemeen zuivere wedergave van het zien van visschen in en door water. Een-lichtplek op den bodem glanst ook over op de schuwe waterbewoners waarin de snelle beweging is vastgelegd.
 „Fabrieksmeisje” is eigenlijk romantiek geïnspireerd op de werkelijkheid. Het starende meisje is geïllusioneerd door des schilders verbeelding.
 Mooi werk, zonder gedwongenheid is er van Jan Jansen. Elk der vijf inzendingen is een genoegen om te zien. Jansen werkt naar zijn eigen inspiratie en laat zich niet van de wijs brengen door moderne stroomingen. Zijn „Maannacht” geeft het koude doode licht van zoo’n nacht vol schaduwen en verstorvenheid; zijn „Wintermiddag” is een nattige, gure Hollandsche winter, in zijn teekeningen van Delft ziet men de rust en het monumentale der afgebeelde buurten, zonnig licht glijdt over zijn „Moestuin.”
 Doorwerkte schilderijen met een zeer eigen karakteristiek zien we er van Jan Sühl, werk vol stemming, flossig van vormen en kleuren, wat minitieus van gebaar, maar kennelijk een schilder van gaven.
 De portretten van L. Scheltema hebben karakter, toonen een scherpe visie op den persoon, maar de zonderlinge keuze der kleuren doet niet prettig aan. Mooi is het verglijdende licht op het „Boerenerf.”
 Van Lena ten Bosch kan men er weer een aantal bloemstukken vinden en men weet hoe dartel, gloedrijk en doorzichtig zij haar bloemen schildert.
 Goed van kleur en teekening is het „Huisje aan de Zweth”, van A. W. Wijkniet. „Nacht”, toont ons hoe de ultra moderne schilders hun gedachte uiten, maar hier is de expressie niet krachtig genoeg voor zulk werk, het is te glad, te decoratief gehouden en daardoor haast banaal geworden.
 De tentoonstelling bewijst ook weer hoe een bijzonder knap teekenaar Herman Veldhuis is. Om de raakheid en den eenvoud van behandeling bevielen ons de „Emmaüsgangers” en „De verloren zoon” het best, „De ster in het Oosten” hoe mooi ook van teekening is te nuchter en zonder atmosfeer, terwijl „Prometheus” daarentegen weer te uitbundig is. Er zijn ook bekoorlijke bloemenstudies van dezen schilder.
 H. Leurs heeft in zijn toets het breed-eenvoudige, het moedig-zuivere dat een schilderij dadelijk, zonder inleiding, tot een genot voor het oog en den geest maakt. Zijn „Sneeuw”, „Maangezicht”, „Op de reede” laten zien hoe de schilder de werkeliikheid aanschouwde, hoe hij daarna welbewust en beslist zijn lijn en zijn kleur koos en een zacht doorwerkte tonigheid en stemming wekt.
 We moeten eindigen, de tijd voor ons verslag is kort. Vermelden we nog vluchtig de teekeningen van J. Th. van Rossum, J. D. Terborgh, Nic. v. d. Drift: eenige mooie lampen, batikwerk, boekversiering van Wijkniet. een merkwaardige compositie van R. van Lavieren, de tegenstellingen, de strijd tusschen het geestelijke en het materieele leven uitbeeldend en vestigen we tenslotte nog de aandacht op de enkele naar vertelselachtige mooie beeldjes van Henk Entiènne. De aap, eenden, uilen, parkieten en konijnen die hier staan hebben in hun fijne vormen het abstract-subjectieve der uiterlijke waarneembare realiteit, maar de objectieve vormen zijn ook weer zoo vergeestelijkt dat men de dieren ziet als abstracte verhoudingen. Er is over elk der dieren een geestelijke sfeer waardoor men niet het beestje op zich zelf „als eenling” ziet, maar men schouwt er in het ras, de soort.
 De tentoonstelling blijft open tot 3 Januari en is ook gedurende de Kerstdagen geopend.