Edda/De Roof van den Regendrank

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Wodan was eens uit Walhalla weggegaan om den verjongenden drank van den lenteregen weer terug te halen, dien de Reuzen hem ontstolen hadden en in den harden winterbodem hielden verborgen.

Lang reeds hadden de goden uitgekeken, of Wodan nog niet wederkeerde, tot eindelijk een vogel hun heilige hallen binnenvloog. De vogel gaf hun overvloedigen drank en de goden verheugden zich zeer. Want het was Wodan zelf, die zoo tot hen teruggekomen was. Toen verhaalde hun Wodan:

--"Daar ben ik dan terug van den berg der Reuzen. Heel wat woorden werden er gewisseld in de zaal van den ouden Drinker. Want zwijgen zou in het geheel niet helpen. Doorbek, de slang, liet ik door den berg knagen: zelf kroop ik toen door het gat. Ik dacht leven en lijf te zullen verliezen, want boven en beneden was de berg van Vratenholen vol.

Nooit zou ik ook uit het rijk van de Reuzen ontkomen zijn, als de aardevrouw Strijdvreugde niet goed voor mij was geweest, en als zij haar armen niet om mijn hals had geslagen.

Want wij zaten beiden op een gouden zetel, en zij gaf mij te drinken haar kostelijken drank. Spoedig vloog de vogel Vergeten door de zaal;--ook mijn verstand ging fladderen, en ik werd zoo licht als een wolkenvogel. Toen heb ik heel het vat leeggedronken--dat was mijn vergelding voor Strijd vreugde's gunst.

Zoo had ik vreugde bij het drinken. Zoo haalde ik de vreugde tegelijk met den drank naar huis."