Een nieu liedeken op die wijse: Vader onse in Hemelrijck

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

EEN NIEU LIEDEKEN[bewerken]

op die wijse: Vader onse in Hemelrijck

Hoort toe, ghy minschen groot en cleyn,
De Christus soect met herten reyn,
Hoe dat de werlt is verblent,
Alsomen siet oock omtrent;
Den minsch stelt hem tondegen aen;
Seer weynich op Gods wegen gaen.

De een de hout het mit Calvijn,
Die ander wil een luyter zijn,
De derde blijft noch een papist,
Die vierde is een mennonist;
Sy zijn certeyn al heel gedeelt,
Want haer geloof noch seer veel scheelt.

Christus de is voor u gecruyst.
Hoe sydy dan soo onbesuyst,
Dat ghy een ander kiest dan hem?
Leeft na zijn woort, anhoort zijn stem,
En keert u doch van alle quaet;
Dat dunct my te zijn den besten raet.

Deen roept seer luyt vivele gues
Mit Woorden fier en gloriues,
Dander vivele cardinael
Mit woorden bitter als regael;
Dit schiet niet sonder groot party;
Men merct daer oock geen christen by.

Men slaet, men vecht al om dit woort;
Het maect veel twist en oock discoort,
Niet alleen hier maer over al,
Alsomen siet; hoort dit verhal.
Het is schier houcx en cabbeliaus;
Het mocht wel dienen tot veel raus.

Tgeloove is een gacf van Godt.
Hoe is de mins dan aldus sodt,
Dat hyt in dwingen wil mit cracht;
Hoe veel zijnder ter doot gebracht
Al mit het water, swaert en vier!
Dit oock is geen christen manier.

Al maect de minsch veel mont gevaer,
Zijn reden is een vont niet waer;
Hy blyft vol boosheyt en bedroch.
Dies machmen nu wel seggen, och,
Dat hy al op een ander siet,
Zijn eygen faut en merct hy niet.

Ghy sijt, so Paulus heeft ghebrieft,
Malcander schuldich niet dan lieft;
Noch spreect Christus gebenedijt:
Daer an bekentmen talder tijt
Dat ghy mijn lieve jongers bint,
Als ghy malcander recht bemint.

De vader sprack mit woorden schoon:
Dit is myn lieffste beminde soon,
Daer in ick hebbe behagen goet,
De al ons smert, ons plaghen boet;
Hoort hem alleen, hy leert u best,
Betrout op hem int eerst, int lest.

Bidt dat dees prins sterct u gheloof;
Ick weet: hy sal niet wesen doof,
So veer als ghy op hem betrout;
Hy sal verhooren jonck en out;
Duecht volstandich altijt blijft,
Also Gods woort ons claer beschrijft.