Eli Heimans (1906) - Met kijker en bus/7
← VI. Bevruchting |
Met kijker en bus: schetsen uit het leven van planten en dieren (1906) door Eli Heimans
VII. Gebroken hartjes |
VIII. Zaden → |
Met kijker en bus is een boekje, waarin stukken van Heimans in De Groene Amsterdammer zijn gebundeld. Het werd gepubliceerd in 1906 te Amsterdam bij Van Holkema en Warendorf. Dit werk is in het publieke domein. |
VII.
Gebroken Hartjes.
Ze staan weer in vollen bloei, de Gebroken Hartjes in mijn tuin. Dat doen ze nu al jaren achtereen en de planten worden er niet minder op. 't Is een van die dankbare vaste planten, welke, tevreden met een weinigje zon en licht, midden in de groote-stadslucht jaar op jaar ons verrassen door mooie vormen en frissche kleuren. Wie ze nog niet heeft of kent, kan ik aanraden een paar planten te zetten, ze zijn algemeen en goedkoop; de mijne zijn, als ik me goed herinner, van de bloemenmarkt afkomstig; de tuiniers noemen ze ook wel Klitra's, een verbastering van Diëlythra; ze kosten niet veel meer dan een fuchsia of maandroos, en ze hebben een veel interessanter bloemenleven.
Al in 't begin van April komt er werking in de plant; de opkomende stengels hebben in 't begin wel iets van varenkrullen, maar binnen weinig dagen ontplooien zich de bladeren, die zich in vele sierlijke zijblaadjes splitsen. Tusschen de hoogere bladeren schiet in Mei een lange bijna waterpas gerichte bloeistengel uit, waaraan dicht op een de rose hartjes op fijne steeltjes hangen; ze groeien bij den dag; deze knoppen hebben nog de echte traditioneele hartvorm, het suikerhart van den banketbakker; maar er hangt een wit verlengstukje onderaan, waarvan de volkspoëzie een traan [ 48 ]heeft gemaakt, dat heeft ze den naam bezorgd van Tranende Harten, Droppelhartjes of Maria-tranen.
Hartje en droppel groeien nu langzaam, tot op eens vrij snel twee kleppen omhoog staan. Daardoor komen er twee ronde gaatjes open, aan weerzijden van het witte blaasje, dat onder uit het hartje hangt. Dit vreemde aanhangsel vertoont aan 't eind een platte verbreeding, waar iets roods doorschemert. Het is een plat doosje, waarin de stempel en de helmknoppen verborgen liggen.
In den morgen en ook 's middags als de zon de bloemen bestraalt, schemert er vocht in kleine droppels door het doorschijnend vliesje heen, dat als twee blaasjes den steel van den droppel omsluit. Wat dat te beduiden heeft, weet ik niet zeker; wellicht is het schijnhoning die de insecten moet lokken, net als bij Parnassia en enkele andere bloemen; mogelijk is het werkelijk snoepgoed voor de kleintjes, al begrijp ik niet, hoe de zuigende insecten dat machtig moeten worden.
De eigenlijke bestuivings-mekaniek van deze mooie bloemen begrijpt ieder dadelijk, die een bloem in de hand neemt. Drukt men even zacht op den rand van het platte deel van [ 49 ]den droppel, dan knikt de witte uitwas in 't midden door; daar is een gewricht en dit werkt blijkbaar veerend; want, houdt de drukking op, dan springt meteen het open doosje terug, en omsluit dadelijk weer, wat het eerst zoo zorgvuldig verborg.
Het doosje is van binnen purper-rood gekleurd. Het stijve rechte stokje, dat in 't midden is blijven staan vertoonde even een geel poeder, dat voor een deel weer in 't doosje wordt opgeborgen. Drukt ge nu van onder naar boven tegen den doorschijnenden witten rand, dan veert op dezelfde wijze het gewricht naar boven en klapt bij 't ophouden van den druk weer terug.
Het is een machine met dubbele werking, die ongeveer ingericht is als bij de bloemen van de bremstruik, waarvan ik in een ander boekje verteld heb; hier evenwel is de zaak met één keer losspringen en dichtklappen niet afgeloopen.
't Is gemakkelijk zich nu voor te stellen, hoe de machine werkt, als een bijtje zich op den rand [ 50 ]van de hangende doos onder het hartje neerzet. Het krijgt twee keer stuifmeel tegen den buik. Is al 't stuifmeel getransporteerd, dan eerst komt de stempel bloot en wordt geschikt voor belegging met ander stuifmeel.
Nu zal men in ons land niet licht op onze Gebroken Hartjes een insect aantreffen, dat precies op de wijze, door den vorm van de bloem aangegeven, de bestuiving verricht. 't Is een Chineesche plant en 't zou toevallig zijn als bij ons insecten leefden, die juist pasten bij de inrichting van deze bloem. Het moeten in elk geval dieren zijn met een zeer lange en buigzame tong, want de weg, die deze tong moet afleggen, is lang en bochtig. Ook dien weg heeft de bloem den bezoeker voorgeschreven. Het zijn de steeltjes van de meeldraden, in de botanie heeten ze helmdraden, die zoo tegen elkaar liggen, dat ze een lange en diepe geul vormen een soort rail, waarover de vlinder- of bijentong maar behoeft heen te glijden, om precies aan te landen ор de plek van den honing of een ander smakelijk vocht, waarop de gasten onthaald worden.
Dat is allemaal heel aardig om na te gaan; alleen is 't jammer, dat maar zoo zelden de praktijk komt aantoonen dat de theorie juist is. Ik heb nog maar eens vruchten aan mijn Gebroken Hartjes gezien, en dat kwam, doordat ik ze zelf op de aangegeven wijze had bestoven. De vruchten bevatten evenwel geen goede zaden. Maar in het heerlijk [ 51 ]warme eind van Mei, dat we verleden jaar genoten hebben, bleek 't mij, dat er ook bij ons wel eens vlinders op de vreemde bloem afkomen. Het was een prachtige dagpauwoog, die, misschien was het toeval, de machine in werking zette, net zooals het behoorde. Of het die bestuiving naar behooren volbracht heeft, kon ik niet dadelijk weten; dat moest blijken door het aanzetten van de vrucht. En dat is niet gebeurd.
Er valt nog iets anders op te merken bij deze eigenaardige plant; dat is de eigenschap van de bladeren om steeds droog te blijven. In den hevigsten stortregen, als alles druipt van 't nat, blijven de bladeren onbevochtigd. Dit komt doordat de bovenzijde overtrokken is met een laagje was, dat voor de plant denzelfden dienst doet als het vetlaagje, waarmee de eenden en zwanen hun dekveeren overtrekken. De planten die het zonnigste plekje in den tuin hebben, schijnen sterker bewast te zijn dan die, welke het grootste deel van den dag in de schaduw staan.
Ook bij sommige inlandsche planten vindt men deze bedekking met was. De beteekenis er van is heel waarschijnlijk, het tegengaan van te sterke verdamping; of altans het regelen van deze transpiratie, die voor 't leven van de plant van hoog belang is. Planten, die in de schaduw of op vochtige plaatsen groeien, verbreeden dikwijls hun bladoppervlakte om des te meer te kunnen verdampen; die op zonnige droge plaatsen staan, hebben een of andere inrichting tegen het te snelle transpireeren evenals de Gebroken Hartjes; of ze hebben smaller bladeren dan hun soortgenooten op vochtige beschaduwde plaatsen. Let maar eens op 't verschil tusschen de paardebloemen in de duinen en die van een bosch of een beschaduwden slootkant.