Erfgoeddecreet 7 mei 2004/Titel II/Hoofdstuk I

Uit Wikisource

HOOFDSTUK I: MUSEA[bewerken]

AFDELING 1: ERKENNING[bewerken]

ARTIKEL 4[bewerken]
  1. Om erkend te worden en te blijven, moet een museum voldoen aan de volgende erkenningsvoorwaarden:
    1. een permanente instelling zijn ten dienste van de gemeenschap en haar ontwikkeling toegankelijk voor het publiek, niet gericht op het maken van winst, die de materiële en immateriële getuigenissen van de mens en zijn omgeving verzamelt, beheert, behoudt, wetenschappelijk onderzoekt, presenteert en hierover informeert voor doeleinden van studie, educatie en genoegen. Instellingen als sciencecenters, planetaria, dieren- en plantentuinen, natuurmonumenten en bezoekerscentra komen niet in aanmerking;
    2. beschikken over een museumwaardige collectie cultureel erfgoed;
    3. een aan de inhoud van het cultureel erfgoed aangepast museaal concept hanteren en culturele en wetenschappelijke doelstellingen nastreven;
    4. de verzamelfunctie, behoud- en beheerfunctie, de wetenschappelijke en de publieksgerichte functies, hierna de basisfuncties te noemen, vervullen en aan het cultureel erfgoed aangepaste, kwaliteitsvolle en dynamische werkvormen en –methoden hanteren;
    5. opgericht of overgenomen zijn en beheerd worden door een publiekrechtelijke of een privaatrechtelijke rechtspersoon zonder winstgevend doel, hierna het bevoegde gezag te noemen;
    6. voldoende garanties geven op het vlak van toegankelijkheid, infrastructuur en financiële en personele middelen zodat de basisfuncties, binnen het kader van het museale concept en de nagestreefde culturele en wetenschappelijke doelstellingen, vervuld kunnen worden;
    7. voldoende garanties geven op het vlak van infrastructuur en management zodat de museale bestemming van het cultureel erfgoed in de toekomst blijft bestaan;
    8. de algemeen aanvaarde deontologische regels voor het museumberoep in acht nemen;
    9. gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en wegens zijn activiteiten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap;

De Vlaamse regering bepaalt de nadere specificaties van de erkenningsvoorwaarden.

2. Een structurele samenwerking van twee of meer musea voor het geheel van de museumwerking en vanuit één museaal concept met een aantoonbare meerwaarde wordt voor de erkenning als één museum beschouwd.
ARTIKEL 5[bewerken]
  1. Een aanvraag tot erkenning van een museum wordt ingediend door het bevoegde gezag en bevat een beleidsplan waarin visie, de doelstellingen en de werking van het museum worden geformuleerd

Het museum geeft daarbij aan op welke wijze het voldoet aan de erkenningsvoorwaarden.

Dit beleidsplan, het gemeentelijk of provinciale cultuurbeleidsplan en, in voorkomend geval, het beleidsplan over de uitvoering van het erfgoedconvenant, moeten op elkaar afgestemd zijn.

Dit beleidsplan slaat op een periode van maximaal zes jaar, die loopt tot en met 31 december van het tweede jaar van een volgende gemeentelijke of provinciale beleidsperiode.

  1. De Vlaamse regering beslist over een erkenning als museum, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44, en van de betrokken provincie of gemeente, indien deze niet het bevoegde gezag zijn.
  2. Een erkenning als museum is van onbepaalde duur.
  3. De Vlaamse regering kan de erkenning als museum, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44, schorsen of intrekken als niet meer voldaan is aan de erkenningsvoorwaarden.
  4. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de aanvraag, de procedure met inbegrip van de verhaal- en beroepsprocedures, het toezicht, de evaluatie en de procedure tot schorsing of intrekking van een erkenning als museum.
ARTIKEL 6[bewerken]

Alleen een instelling die erkend is op grond van artikel 4 mag de naam “museum erkend door de Vlaamse Gemeenschap” dragen. De Vlaamse regering bepaalt het herkenningsteken van “erkend museum”.

AFDELING 2: INSTELLINGEN VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP[bewerken]

ARTIKEL 7[bewerken]

De instellingen van de Vlaamse Gemeenschap moeten voldoen aan de erkenningsvoorwaarden van een museum, bedoeld in artikel 4.1.

Deze instellingen worden door de Vlaamse regering gelijkgesteld met erkende musea en mogen het herkenningsteken als bedoeld in artikel 6, dragen.

ARTIKEL 8[bewerken]
  1. De instellingen van de Vlaamse Gemeenschap die ze zelf beheert stellen een beleidsplan op als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, voor een periode van vijf jaar, die loopt van 1 januari van het tweede volledige kalenderjaar van een legislatuur van het Vlaams Parlement tot en met 31 december van het eerste volledige kalenderjaar van een volgende legislatuur van het Vlaams Parlement.

De Vlaamse regering beslist, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44, over de goedkeuring van het beleidsplan. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de procedure voor het indienen en het goedkeuren van het beleidsplan.

2. Met de instellingen van de Vlaamse Gemeenschap die ze niet zelf beheert sluit de Vlaamse regering een beheersovereenkomst.

Deze beheersovereenkomst bepaalt nader de opdrachten die de Vlaamse Gemeenschap aan de instellingen geeft, evenals hun missie en doelstellingen, de resultaatgebieden, de hoogte van de werkingssubsidie en de modaliteiten inzake werking, evaluatie, toezicht en sanctionering.

De beheersovereenkomst slaat op een periode van vijf jaar, die loopt van 1 januari van het tweede volledige kalenderjaar van een legislatuur van het Vlaams Parlement tot en met 31 december van het eerste volledige kalenderjaar van een volgende legislatuur van het Vlaams Parlement. Ze wordt gesloten minstens zes maanden voor ze in werking treedt en wordt door de Vlaamse regering meegedeeld aan het Vlaams Parlement.

Ter voorbereiding van de beheersovereenkomst dienen deze instellingen een beleidsplan in als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, betreffende de periode van de beheersovereenkomst. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de procedure te voorbereiding van de beheersovereenkomst.

AFDELING 3: SUBSIDIËRING[bewerken]

ARTIKEL 9[bewerken]
  1. De Vlaamse regering kan aan een erkend museum een jaarlijkse werkingssubsidie toekennen voor de optimalisering van de museumwerking.

Daartoe deelt de Vlaamse regering, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44, de erkende musea in drie niveaus in: een landelijk niveau, een regionaal niveau en een basisniveau.

2. Om een erkend museum in te delen, worden de inhoud en de werking ervan getoetst aan de volgende criteria:
1. het belang van het cultureel erfgoed;
2. de culturele en maatschappelijke verantwoordelijkheid die door het museum wordt opgenomen;
3. de kwaliteit van de uitvoering van de basisfuncties;
4. de kwaliteit van de bedrijfsvoering
5. de geografische reikwijdte.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere specificaties van de criteria.

ARTIKEL 10[bewerken]
  1. Om in aanmerking te komen voor de subsidiëring, bedoeld in artikel 9.1, moet het erkende museum een beleidsplan indienen als bedoeld in artikel 5.1.

Dit beleidsplan, het gemeentelijke of provinciale cultuurbeleidsplan en, in voorkomend geval, het beleidsplan over de uitvoering van het erfgoedconvenant, moeten op elkaar afgestemd zijn.

Dit beleidsplan slaat op een periode van maximaal zes jaar, die loopt van 1 januari van het derde jaar van een gemeentelijke of provinciale beleidsperiode of van 1 januari van het jaar volgend op de erkenning, tot en met 31 december van het tweede jaar van een volgende gemeentelijke of provinciale beleidsperiode.

2. Het beleidsplan wordt halverwege geactualiseerd, als het een periode van minstens drie jaar betreft.

De Vlaamse regering keurt dit beleidsplan goed, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44.

ARTIKEL 11[bewerken]
  1. De werkingssubsidie bevat:
    1. voor erkende musea, ingedeeld bij het landelijke niveau, bedoeld in artikel 9, de financiële middelen voor de ondersteuning van de basisfuncties en bedraagt per museum een gelijk forfaitair bedrag van ten minste 250000 euro per jaar;
    2. voor erkende musea, ingedeeld bij het regionale niveau, bedoeld in artikel 9, de financiële middelen voor de ondersteuning van de uitbouw van expertise ten behoeve van het cultureel erfgoed in de regio en bedraagt per museum een gelijk forfaitair bedrag van ten minste 50000 euro per jaar;
    3. voor erkende musea, ingedeeld bij het basisniveau, bedoeld in artikel 9, de financiële middelen voor de ondersteuning van de basisfuncties en bedraagt per museum een gelijk forfaitair bedrag van ten minste 12500 euro per jaar.
  2. De werkingssubsidie wordt toegekend voor de periode waarop het beleidsplan betrekking heeft en kan tussentijds verhoogd worden.
  3. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de aanvraag, de procedure met inbegrip van de verhaal- en beroepsprocedures, de toekenning, het toezicht en de evaluatie van de werkingssubsidies.
ARTIKEL 12[bewerken]
  1. De Vlaamse regering kan een jaarlijkse werkingssubsidie toekennen aan een overkoepelend samenwerkingsverband dat een gespecialiseerde landelijk relevante expertise heeft ontwikkeld voor één of meerdere basisfuncties van de museumwerking en een pilootfunctie vervult voor het cultureel-erfgoedveld.
  2. Om in aanmerking te komen, moet het samenwerkingsverband voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. een samenwerkingsverband zijn van minstens drie erkende musea dat een meerwaarde betekent voor de verschillende partners;
    2. beschikken over een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid zonder winstoogmerk;
    3. gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en wegens zijn activiteiten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap;
    4. een beleidsplan indien waarin de visie, de doelstellingen en de werking van het samenwerkingsverband worden geformuleerd.

Dit beleidsplan slaat op een periode van maximaal vijf jaar die loopt tot en met 31 december van het eerste volledige kalenderjaar van een volgende legislatuur van het Vlaamse Parlement. Dit beleidsplan wordt halverwege geactualiseerd, als het een periode van minstens drie jaar betreft. De Vlaams regering keurt dit beleidsplan goed, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44.

3. Dit samenwerkingsverband wordt getoetst aan de volgende criteria:
1. de gespecialiseerde landelijk relevante expertise voor één of meerder basisfuncties van de museumwerking;
2. de pilootfunctie van het samenwerkingsverband voor het cultureel-erfgoedveld;
3. de visie en de doelstellingen van het samenwerkingsverband;
4. de samenwerking met andere cultureel-erfgoed-actoren;
5. de geografische reikwijdte.
4. De Vlaamse regering kan na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44, op basis van een gemotiveerde rangorde elk jaar beslissen om drie nieuwe overkoepelende samenwerkingsverbanden als bedoeld in 12.1, te subsidiëren.
5. De werkingssubsidie bedraagt ten minste 50000 euro per jaar en bevat de financiële middelen voor de ondersteuning van het samenwerkingsverband, bedoeld in 12.1.

De werkingssubsidie wordt toegekend voor de periode waarop het beleidsplan betrekking heeft en kan tussentijds aangepast worden op basis van het goedgekeurd geactualiseerd beleidsplan als bedoeld in 12.2.4.

6. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de criteria, de aanvraag, de procedure met inbegrip van de verhaal- en beroepsprocedures, de toekenning, het toezicht en de evaluatie van de werkingssubsidies.
ARTIKEL 13[bewerken]
  1. De Vlaamse regering kan een jaarlijkse werkingssubsidie toekennen aan een overkoepelend samenwerkingsverband van minstens drie erkende musea waarvan de collecties thematisch bij elkaar aansluiten en dat een gespecialiseerde relevante expertise heeft ontwikkeld, die bijdraagt tot de internationale positionering en profilering van de betrokken musea.
  2. Om in aanmerking te komen moet het samenwerkingsverband voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. een samenwerkingsverband zijn van minstens drie erkende musea dat een meerwaarde betekent voor de verschillende partners;
    2. beschikken over een publiekrechtelijke of een privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid zonder winstoogmerk;
    3. gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige Brussel-Hoofdstad en wegens zijn activiteiten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap;
    4. een beleidsplan indienen waarin de visie, de doelstellingen en de werking van het samenwerkingsverband worden geformuleerd, in het bijzonder met het oog op de internationale positionering en profilering. Dit beleidsplan slaat op een periode van maximaal vijf jaar die loopt tot en met 31 december van het eerste volledige kalenderjaar van een volgende legislatuur van het Vlaams Parlement.

Dit beleidsplan wordt halverwege geactualiseerd, als het een periode van minstens drie jaar betreft. De Vlaamse regering keurt dit beleidsplan goed, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44.

Een erkend museum kan slechts deel uitmaken van één overkoepelend samenwerkingsverband als bedoeld in 13.1.

3. Dit samenwerkingsverband wordt getoetst aan de volgende criteria:
1. het internationale belang van de gezamelijke collecties cultureel erfgoed;
2. de gespecialiseerde internationaal relevante expertise voor het geheel of voor deelgebieden van de werking van het samenwerkingsverband;
3. de visie en de doelstellingen van het samenwerkingsverband;
4. de samenwerking met andere cultureel-erfgoedactoren;
5. de verantwoordelijkheid voor het cultureel-erfgoedveld;
6. de internationale positionering en profilering.
4. De Vlaamse regering kan na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44, op basis van een gemotiveerde rangorde elk jaar beslissen om één nieuw overkoepelend samenwerkingsverband als bedoeld in 13.1, te subsidiëren.
5. De werkingssubsisdie bedraagt ten minste 125000 euro per jaar en bevat de financiële middelen voor de ondersteuning van het samenwerkingsverband als bedoeld in 13.1.

De werkingssubsidie wordt toegekend voor de periode waarop het beleidsplan betrekking heeft en kan tussentijds aangepast worden op basis van het goedgekeurd geactualiseerd beleidsplan als bedoeld in 13.2.4.

6. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de criteria, de aanvraag, de procedure met inbegrip van de verhaal- en beroepsprocedures, de toekenning, het toezicht en de evaluatie van de werkingssubsidies.
ARTIKEL 14[bewerken]

Eenzelfde overkoepelend samenwerkingsverband komt slechts in aanmerking voor één werkings-subsidie als bedoeld in artikel 12 en 13.

ARTIKEL 15[bewerken]
  1. Met het oog op het oprichten van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.2, artikel 12.1, en artikel 13.1, kunnen twee of meer gemeenten of twee of meer provincies zich verenigen, al dan niet samen met andere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen. Die verenigingen zijn publiekrechtelijke rechtspersonen. Zij hebben geen handelskarakter. In afwijking van het decreet houdende de intergemeentelijke samenwerking, nemen die verenigingen de rechtsvorm aan van een vereniging zonder winstoogmerk. De wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen is op die verenigingen van toepassing voorzover de statuten er niet van afwijken wegens de bijzondere aard van de vereniging. In geen geval mogen de verenigingen nijverheids- of handelszaken drijven of trachten een stoffelijk voordeel aan hun leden te verschaffen.
  2. De Vlaamse regering wordt gemachtigd om, met betrekking tot de erkende musea beheerd door de Vlaamse Gemeenschap, bedoeld in artikel 8.1, mee te werken aan de oprichting van een overkoepelend samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 12.1, en artikel 13.1 of om erin deel te nemen.

De Vlaamse regering kan statutair personeel dat verbonden is aan de musea, bedoeld in het eerste lid, ter beschikking stellen van het overkoepelende samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig artikel XI 53 en volgende van het besluit van de Vlaamse regering van 15 juli 2002 houdende organisatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de regeling van de rechtspositie van het personeel, voorzover de betrokken personeelsleden hiermee instemmen.

Het overkoepelend samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, kan contractueel personeel van de Vlaamse Gemeenschap dat verbonden is aan de musea, bedoeld in het eerste lid, overnemen.

ARTIKEL 16[bewerken]
  1. De Vlaamse regering kan, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44, een projectsubsidie toekennen aan een erkend museum voor initiatieven ter versterking van de basisfuncties van de museumwerking, bedoeld in artikel 4.1.

Daartoe voorziet de Vlaamse regering jaarlijks in een krediet van ten minste 1.300.000 euro.

De Vlaamse regering kan voorrang geven aan de ondersteuning van een van de basisfuncties, op basis van de beleidsprioriteiten zoals gesteld in de Beleidsnota cultuur.

2. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de criteria, de aanvraag, de procedure, de toekenning, het toezicht en de evaluatie van de projectsubsidies.