Erfgoeddecreet 7 mei 2004/Titel III

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
ARTIKEL 43[bewerken]
  1. Een geactualiseerd beleidsplan als bedoeld in artikel 10.2, artikel 12.2.4, tweede lid, en artikel 13.2.4, tweede lid, van het decreet, wordt door de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon, in drie exemplaren en digitaal, halverwege de beleidsperiode per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd.

Dit betekent:

1. uiterlijk 15 juli van het tweede jaar als de beleidsperiode drie jaar bedraagt;
2. uiterlijk 15 januari van het derde jaar als de beleidsperiode vier jaar bedraagt;
3. uiterlijk 15 juli van het vierde jaar als de beleidsperiode vijf jaar bedraagt;
4. uiterlijk 15 januari van het vierde jaar als de beleidsperiode zes jaar bedraagt.
2. De administratie onderzoekt of het geactualiseerde beleidsplan tijdig en volledig werd ingediend.

Als het geactualiseerde beleidsplan niet tijdig of onvolledig werd ingediend of als het niet voldoet aan de vormelijke vereisten, is het beleidsplan niet ontvankelijk.

De administratie meldt per aangetekende brief uiterlijk vijftien dagen na de datum van ontvangst van het geactualiseerde beleidsplan aan de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon of het geactualiseerde beleidsplan al dan niet ontvankelijk is. In voorkomend geval wordt de reden vermeld van de niet-ontvankelijkheid van het geactualiseerde beleidsplan.

3. De beoordelingscommissie musea brengt een gemotiveerd advies uit over het geactualiseerde beleidsplan, bedoeld in artikel 10 van het decreet.

De adviescommissie cultureel erfgoed brengt een gemotiveerd advies uit over het geactualiseerde beleidsplan, bedoeld in artikel 12 en 13 van het decreet.

4. De administratie stelt, rekening houdend met het gemotiveerde advies van de beoordelingscommissie musea of van de adviescommissie cultureel erfgoed, een ontwerp van beslissing op over alle aspecten van het geactualiseerde beleidsplan. In dat document wordt het advies van de beoordelingscommissie musea of van de adviescommissie cultureel erfgoed integraal opgenomen.
5. De minister keurt het geactualiseerde beleidsplan goed of hij keurt het af, uiterlijk vier maanden na het indienen van het geactualiseerde beleidsplan.
6. De administratie deelt de beslissing van de minister per aangetekende brief mee aan de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon binnen een termijn van twintig dagen na de beslissing van de minister.
7. Bij een negatieve beslissing kan de minister het voornemen formuleren tot een sanctie in verhouding tot de vastgestelde inbreuken.

De publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon mag tegen dit voornemen een gemotiveerd verhaal indien bij de administratie, per aangetekende brief en binnen twintig dagen na ontvangst van de beslissing.

De minister beslist, na onderzoek van dit verhaal, of hij het geformuleerde voornemen herbevestigt, aanpast of staakt. Als de publiekrechtelijk of privaatrechtelijke rechtspersoon geen of laattijdig bezwaar indient, dan wordt het geformuleerde voornemen bevestigd.

ARTIKEL 44[bewerken]
  1. De Vlaamse regering richt beoordelingscommissies op voor het kwalitatieve, inhoudelijke advies over erkennings- en subsidieaanvragen als bedoeld in titel III, hoofdstuk II en hoofdstuk III van het archiefdecreet en als bedoeld in titel II van dit decreet, met uitzondering van de erkenning en subsidiëring van het steunpunt, bedoeld in hoofdstuk V. Deze beoordelingscommissies worden samengesteld voor onderdelen van het beleidsveld cultureel erfgoed of voor transversale beleidsaspecten.
  2. Voor de beoordeling van de instellingen van de Vlaamse Gemeenschap, bedoeld in artikelen 7 en 8, kan de Vlaamse regering afzonderlijke beoordelingscommissies oprichten. Deze commissies worden samengesteld uit drie leden van de betrokken reguliere beoordelingscommissie en drie buitenlandse experts. De voorzitter van de adviescommissie is tevens de voorzitter van deze afzonderlijke beoordelingscommissies.
  3. De leden van de beoordelingscommissies worden aangesteld omwille van hun expertise over of betrokkenheid bij het te beoordelen onderdeel van het beleidsveld. De beoordelingscommissies worden op evenwichtige wijze samengesteld uit leden die de verschillende aspecten van het te beoordelen onderdeel van het beleidsveld vertegenwoordigen.
ARTIKEL 45[bewerken]

Het lidmaatschap van een adviescommissie of een beoordelingscommissie is onverenigbaar met een mandaat in het Europees Parlement, de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat, het Vlaams Parlement en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, met het ambt van minister, staatssecretaris en hun kabinetsleden, met het ambt van personeelslid in dienst van de Vlaamse Gemeenschap of instellingen van de Vlaamse overheid die in het kader van zijn functie betrokken is bij de uitvoering van dit decreet, met het ambt van personeelslid van het Vlaams Parlement, en van personeelsleden en leden van de raad van bestuur van steunpunten en belangbehartigers uit de betreffende sector. Zij kunnen wel op uitnodiging van het betreffende orgaan met raadgevende stem deelnemen aan haar vergaderingen.

ARTIKEL 46[bewerken]
  1. Elk jaar leggen de beoordelingscommissies en de adviescommissies een verslag met de evaluatie van hun werking voor aan de Vlaamse regering.
  2. De Vlaamse regering bepaalt de algemene procedure voor de beoordeling van dossiers.
  3. De Vlaamse regering voorziet, binnen de perken van de door het Vlaams Parlement goedgekeurde kredieten, in een bedrag waarmee de werkzaamheden van de adviescommissie en de beoordelingscommissies kunnen worden vergoed.
  4. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels voor de samenstelling, de aanstelling en het ontslag van de leden, alsook de vergoeding.