Erfgoeddecreet 7 mei 2004/Titel II

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

TITEL II: ORGANISATIE EN SUBSIDIËRING VAN EEN CULTUREEL-ERFGOEDBELEID[bewerken]

HOOFDSTUK II: ERFGOEDCONVENANTS[bewerken]

AFDELING 1: ERFGOEDCONVENANTS MET GEMEENTEN OF SAMENWERKINGSVERBANDEN VAN OMLIGGENDE GEMEENTEN[bewerken]

ARTIKEL 17[bewerken]
  1. Een erfgoedconvenant is een overeenkomst met resultaatverbintenis tussen de Vlaamse Gemeenschap en een gemeente of een samenwerkingsverband van omliggende gemeenten als bedoeld in 17.2, met het oog op de uitbouw van een duurzaam en integraal beleid met betrekking tot het cultureel erfgoed op lokaal niveau.
  2. De Vlaamse regering kan een erfgoedconvenant sluiten met:
    1. een gemeente met meer dan 20.000 inwoners;
    2. een samenwerkingsverband van omliggende gemeenten met rechtspersoonlijkheid als bedoeld in het decreet houdende de intergemeentelijke samenwerking, waarvan het totale inwonersaantal minstens 20.000 bedraagt.
3. Een gemeente kan slechts deel uitmaken van één samenwerkingsverband als bedoeld in 17.2.2.
ARTIKEL 18[bewerken]
  1. Een gemeente of een samenwerkingsverband van omliggende gemeenten als bedoeld in artikel 17.2.2 kan een aanvraag indienen om een eerste erfgoedconvenant met de Vlaamse regering te sluiten.
  2. De aanvraag omvat een ‘intentienota erfgoedconvenant’ met:
    1. een omgevingsanalyse die aansluit bij het gemeentelijke cultuurbeleidsplan van de betrokken gemeente(n) waarin de erfgoedactoren, het aanwezige cultureel erfgoed en de culturele en maatschappelijke verantwoordelijkheid ten opzichte van het cultureel erfgoed in de omgeving beschreven worden;
    2. de visie op en de doelstellingen van het cultureel-erfgoedbeleid in de betrokken gemeente(n) en, in voorkomend geval, de meerwaarde voor het samenwerkingsverband;
    3. de situering en planning van de werking van een erfgoedcel, die binnen het kader van het erfgoedconvenant de reeds aanwezige expertise coördineert en via ontsluiting van cultureel erfgoed een ruim maatschappelijk draagvlak voor het cultureel erfgoed realiseert;
    4. de effecten die men wil bereiken en de middelen die hiervoor worden ingezet.
3. De aanvraag wordt getoetst aan de volgende criteria:
1. het belang van het aanwezige cultureel erfgoed en de erfgoedactoren in de betrokken gemeente(n);
2. de visie op en de doelstellingen van een geïntegreerd cultureel-erfgoedbeleid;
3. de regionale spreiding voor Vlaanderen van de erfgoedconvenants;
4. de inbreng van middelen door de gemeente of het samenwerkingsverband van omliggende gemeenten.
4. De Vlaamse regering beslist elk jaar, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44, op basis van een gemotiveerde rangorde, met welke gemeente of samenwerkingsverband van omliggende gemeenten een erfgoedconvenant wordt gesloten.

De Vlaamse regering kan elk jaar beslissen het aantal erfgoedconvenants te vermeerderen met drie.

5. Een eerste erfgoedconvenant wordt gesloten, na onderhandeling, voor een periode van maximaal zes jaar, die loopt van 1 januari van het jaar volgend op de beslissing tot en met 31 december van het tweede jaar van een volgende gemeentelijke beleidsperiode.
6. Bij de aanvang van elke nieuwe convenantperiode van zes jaar blijft het aantal erfgoedconvenants van het voorgaande jaar behouden, eventueel vermeerderd met drie erfgoedconvenants, overeenkomstig 18.4.2.
ARTIKEL 19[bewerken]
  1. De gemeente of het samenwerkingsverband van omliggende gemeenten, waarmee een erfgoedconvenant werd gesloten als bedoeld in artikel 18.4, dient tijdens het eerste jaar van het eerste erfgoedconvenant een beleidsplan in waarin de visie, de doelstellingen en de uitvoering van het erfgoedconvenant worden geformuleerd.

Dit beleidsplan, het gemeentelijk cultuurbeleidsplan en, in voorkomend geval, de beleidsplannen van musea en archiefinstellingen, moeten op elkaar afgestemd zijn.

Het beleidsplan slaat op een periode van maximaal zes jaar die uiterlijk loopt tot en met 31 december van het tweede jaar van een volgende gemeentelijke beleidsperiode.

2. Dit beleidsplan wordt halverwege geactualiseerd, als het een periode van minstens drie jaar betreft.
3. De Vlaamse regering keurt het beleidsplan of het geactualiseerde beleidsplan goed, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44.
ARTIKEL 20[bewerken]
  1. De Vlaamse regering kan, na een eerste erfgoedconvenant, opeenvolgende erfgoedconvenants sluiten met een gemeente of een samenwerkingsverband van omliggende gemeenten met rechtspersoonlijkheid, voor telkens een periode van zes jaar, na onderhandeling, op basis van een nieuw beleidsplan.

Het beleidsplan slaat op een periode van zes jaar die loopt van 1 januari van het derde jaar van een gemeentelijke beleidsperiode tot en met 31 december van het tweede jaar van een volgende gemeentelijke beleidsperiode.

Dit beleidsplan, het gemeentelijke cultuurbeleidsplan en, in voorkomend geval, de beleidsplannen van musea en archiefinstellingen, moeten op elkaar afgestemd zijn.

2. Dit beleidsplan wordt geactualiseerd halverwege de periode van het beleidsplan.
3. De Vlaamse regering keurt het beleidsplan of het geactualiseerde beleidsplan goed, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44.
ARTIKEL 21[bewerken]
  1. De Vlaamse regering voorziet voor de uitvoering van het erfgoedconvenant in een werkings-subsidie die de financiële middelen voor de ondersteuning van de werking van de erfgoedcel, bedoeld in artikel 18.2.3, bevat en:
    1. 100.000 euro per jaar bedraagt voor een gemeente met meer dan 20 000 en hoogstens 35 000 inwoners of voor een samenwerkingsverband van omliggende gemeenten met rechtspersoonlijkheid, waarvan het totale inwonersaantal meer dan 20 000 en hoogstens 35 000 bedraagt;
    2. ten minste 200.000 euro per jaar bedraagt voor een gemeente met meer dan 35 000 en hoogstens 100 000 inwoners of voor een samenwerkingsverband van omliggende gemeenten met rechtspersoonlijkheid, waarvan het totale inwonersaantal meer dan 35 000 en hoogstens 100 000 bedraagt;
    3. ten minste 300.000 euro per jaar bedraagt voor een gemeente met meer dan 100 000 inwoners of voor een samenwerkingsverband van omliggende gemeenten met rechtspersoonlijkheid, waarvan het totale inwonersaantal meer dan 100 000 bedraagt.
2. De werkingssubsidie wordt toegekend voor de periode waarop het beleidsplan betrekking heeft en kan tussentijds aangepast worden op basis van het goedgekeurd geactualiseerd beleidsplan als bedoeld in artikel 19.3 en artikel 20.3.
ARTIKEL 22[bewerken]
  1. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels voor de aanvraag en de procedure voor het sluiten van een erfgoedconvenant en de evaluatie van het convenant.
  2. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels voor de opmaak van het beleidsplan en de procedure tot goedkeuring van het beleidsplan.
  3. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de criteria, de aanvraag, de procedure met inbegrip van de verhaal- en beroepsprocedures, de toekenning, het toezicht en de evaluatie van de werkingssubsidies.

AFDELING 2: ERFGOEDCONVENANT MET DE VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE[bewerken]

ARTIKEL 23[bewerken]
  1. De Vlaamse regering kan met de Vlaamse Gemeenschapscommissie opeenvolgende erfgoedconvenants sluiten met het oog op de uitbouw van een duurzaam en integraal beleid met betrekking tot het cultureel erfgoed in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
  2. Het erfgoedconvenant met de Vlaamse Gemeenschapscommissie wordt gesloten, na onderhandeling, telkens voor een periode van vijf jaar, op basis van een beleidsplan waarin de visie, de doelstellingen en de uitvoering van het erfgoedconvenant worden geformuleerd.

Dit beleidsplan en het cultuurbeleidsplan van de Vlaamse Gemeenschapscommissie moeten op elkaar afgestemd zijn.

Het beleidsplan slaat op een periode van vijf jaar, die loopt van 1 januari van het derde volledige kalenderjaar van een legislatuur van het Vlaams Parlement tot en met 31 december van het tweede volledige kalenderjaar van een volgende legislatuur van het Vlaams Parlement.

3. Het beleidsplan wordt geactualiseerd halverwege de periode van het beleidsplan.
4. De Vlaamse regering keurt het beleidsplan of het geactualiseerde beleidsplan goed, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44.
ARTIKEL 24[bewerken]
  1. De Vlaamse regering voorziet voor de uitvoering van het erfgoedconvenant met de Vlaamse Gemeenschapscommissie in een werkingssubsidie die de financiële middelen voor de ondersteuning van de werking van de erfgoedcel bevat en ten minste 245.000 euro per jaar bedraagt.
  2. De werkingssubsidie wordt toegekend voor de periode waarop het beleidsplan betrekking heeft en kan tussentijds aangepast worden op basis van het goedgekeurd geactualiseerd beleidsplan, bedoeld in artikel 23.4.
ARTIKEL 25[bewerken]
  1. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels voor de aanvraag en de procedure voor het sluiten van het erfgoedconvenant en de evaluatie van het convenant.
  2. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels voor de opmaak van het beleidsplan en de procedure tot goedkeuring van het beleidsplan.
  3. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de criteria, de aanvraag, de procedure met inbegrip van de verhaal- en beroepsprocedures, de toekenning, het toezicht en de evaluatie van de werkingssubsidie.

HOOFDSTUK III CULTUREEL-ERFGOEDPUBLICATIES[bewerken]

ARTIKEL 26[bewerken]
  1. De Vlaamse regering kan, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44, ongeacht de drager, een subsidie toekennen aan de uitgever die voldoet aan de voorwaarden zoals bepaald in artikel 27.1, voor:
    1. een periodieke cultureel-erfgoedpublicatie, die minstens tweemaal per kalenderjaar verschijnt in eenzelfde reeks;
    2. een niet-periodieke of éénmalige cultureel-erfgoedpublicatie.

Daartoe voorziet de Vlaamse regering jaarlijks in een krediet van ten minste 100.000 euro.

2. De subsidies, bedoeld in 1.1 kunnen om de vier jaar toegekend worden in de vorm van een vierjarige werkingssubsidie.

De Vlaamse regering kan een tweejarige subsidie toekennen aan publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen die een vierjarige subsidiëring aanvragen.

3. De subsidies voor niet-periodieke publicaties, bedoeld in 1.2, zijn projectsubsidies.
ARTIKEL 27[bewerken]
  1. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring, bedoeld in artikel 26.1, moet de uitgever van een publicatie voldoen aan volgende voorwaarden:
    1. gevestigd zijn in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. In het geval van een niet-periodieke publicatie kan hiervan worden afgeweken voor een natuurlijke persoon, als het belang van de publicatie voor het cultureel-erfgoedveld in Vlaanderen kan aangetoond worden;
    2. beschikken over rechtspersoonlijkheid. In het geval van een niet-periodieke publicatie kan de uitgever een natuurlijke persoon zijn;
    3. voldoende expertise kunnen voorleggen met betrekking tot het uitgeven en distribueren van publicaties, of kunnen aantonen dat hij daarop afdoende beroep kan doen.
2. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring, bedoeld in artikel 26.1, moet de publicatie voldoen aan de volgende criteria:
1. een inhoudelijke relevantie hebben voor het cultureel-erfgoedveld in Vlaanderen;
2. een bovenregionale reikwijdte en eventueel een internationale reikwijdte kunnen aantonen;
3. een degelijke kwaliteit bieden, zowel naar inhoud en taal als naar vormgeving;
4. voldoende publieksgerichtheid, distributie en communicatie beogen;
5. een gedegen zakelijk beheer en financiële onderbouw waarborgen.

Naast de criteria, genoemd in het eerste lid, kan de Vlaamse regering aanvullende criteria bepalen in functie van de door haar geformuleerde prioriteiten.

De adviescommissie, bedoeld in artikel 43, adviseert de Vlaamse regering bij het bepalen van aanvullende criteria met betrekking tot de inhoudelijke kwaliteit van de gesubsidieerde activiteit. Ze kan zelf ook aanvullende inhoudelijke criteria ter goedkeuring voorleggen aan de Vlaamse regering.

De lijst van aanvullende criteria moet, uiterlijk drie maanden voor de aanvraag tot subsidiëring moet worden ingediend, kenbaar gemaakt worden. Als dit niet is gebeurd, gelden de aanvullende criteria die het laatst van toepassing zijn.

3. De volgende publicaties komen niet in aanmerking voor subsidiëring als bedoeld in artikel 26.1:
1. publicaties die gesubsidieerd kunnen worden op basis van een ander decreet;
2. wetenschappelijke publicaties en inventarissen;
3. periodieke publicaties van publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen die gesubsidieerd worden op grond van titel II, hoofdstuk I en II.
ARTIKEL 28[bewerken]

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de criteria, de aanvraag, de procedure met inbegrip van de verhaal- en beroepsprocedures, de toekenning, het toezicht en de evaluatie van de subsidies.

HOOFDSTUK IV PROJECTEN CULTUREEL ERFGOED[bewerken]

AFDELING 1 CULTUURHISTORISCHE TENTOONSTELLINGEN[bewerken]

ARTIKEL 29[bewerken]

De Vlaamse regering kan, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44, een projectsubsidie toekennen aan een publiekrechtelijke of een privaatrechtelijke rechtspersoon zonder winstgevend doel voor de productie van een cultuurhistorische tentoonstelling met het oog op de ontsluiting van het cultureel erfgoed.

Daartoe voorziet de Vlaamse regering jaarlijks in een krediet van ten minste 400.000 euro.

ARTIKEL 30[bewerken]

Om in aanmerking te komen voor subsidiëring, wordt het project getoetst aan de volgende criteria:

  1. de relevantie van het thema voor de cultuurgeschiedenis;
  2. de ontsluiting van de resultaten van wetenschappelijk cultuurhistorisch onderzoek;
  3. het publieksgericht concept van de tentoonstelling;
  4. het bovenregionale belang;
  5. de samenwerking met andere culturele actoren in binnen- en buitenland;
  6. de voorbeeldwerking op het vlak van ontsluiting van cultureel erfgoed;
  7. de geografische reikwijdte.

Projecten die gesubsidieerd worden met toepassing van andere decreten, komen niet in aanmerking voor subsidiëring als bedoeld in artikel 29.1.

ARTIKEL 31[bewerken]

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de criteria, de aanvraag, de procedure, de toekenning, het toezicht en de evaluatie van de projectsubsidies.

AFDELING 2: ONTWIKKELINGSGERICHTE PROJECTEN CULTUREEL ERFGOED[bewerken]

ARTIKEL 32[bewerken]

De Vlaamse regering kan, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44, een projectsubsidie toekennen aan een publiekrechtelijke of een privaatrechtelijke rechtspersoon zonder winstgevend doel voor een ontwikkelingsgericht project met het oog op de zorg voor en de ontsluiting van het cultureel erfgoed.

Daartoe voorziet de Vlaamse regering jaarlijks in een krediet van ten minste 1.500.000 euro.

ARTIKEL 33[bewerken]
  1. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring, wordt het project getoetst aan de volgende criteria:
    1. de voorbeeldwerking;
    2. de samenwerking met andere culturele actoren;
    3. een duidelijk omschreven doelgroep;
    4. het bovenlokale belang.
2. De Vlaamse regering kan beleidsprioriteiten stellen op basis van de Beleidsnota Cultuur.
3. De volgende projecten komen niet in aanmerking voor subsidiëring als bedoeld in artikel 32, eerste lid:
1. projecten die gesubsidieerd worden met toepassing van andere decreten;
2. projecten die gesubsidieerd worden op grond van titel II, hoofdstukken I, II en V.
ARTIKEL 34[bewerken]

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de criteria, de aanvraag, de procedure, de toekenning, het toezicht en de evaluatie van de projectsubsidies.

AFDELING 3: INTERNATIONALE PROJECTEN[bewerken]

ARTIKEL 35[bewerken]

De Vlaamse regering kan, na advies van de bevoegde beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 44, een projectsubsidie toekennen aan een publiekrechtelijke of een privaatrechtelijke rechtspersoon zonder winstgevend doel voor een internationaal project met betrekking tot het cultureel erfgoed.

Daartoe voorziet de Vlaamse regering jaarlijks in een krediet van ten minste 200.000 euro.

ARTIKEL 36[bewerken]
  1. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring, wordt het project getoetst aan de volgende criteria:
    1. de bevordering van de internationale samenwerking, uitwisseling en expertise;
    2. het internationale belang van het project of van de partners binnen hun werkterrein;
    3. de inhoudelijke kwaliteit van het project;
    4. de samenwerking met andere culturele actoren in binnen- en buitenland;
    5. de geografische spreiding.
2. In aanvulling op de criteria, genoemd in 1, kan de Vlaamse regering prioritaire landen of regio's bepalen.
3. Projecten die gesubsidieerd worden op grond van de bepalingen in andere hoofdstukken of afdelingen van dit decreet of met toepassing van andere decreten, komen niet in aanmerking voor subsidiëring als bedoeld in artikel 35, eerste lid.
ARTIKEL 37[bewerken]

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de criteria, de aanvraag, de procedure, de toekenning, het toezicht en de evaluatie van de projectsubsidies.

HOOFDSTUK V: HET STEUNPUNT VOOR DE MUSEA, DE ARCHIEFINSTELLINGEN, DE BEWAARBIBLIOTHEKEN, DE DOCUMENTATIECENTRA EN DE ERFGOEDCONVENANTSWERKING[bewerken]

ARTIKEL 38[bewerken]
  1. Het steunpunt heeft als doel de musea, de archiefinstellingen, de bewaarbibliotheken, de documentatiecentra en de erfgoedconvenantswerking te ondersteunen en de ontwikkeling van het cultureel-erfgoedveld te coördineren en te stimuleren, met het oog op het zichtbaar maken van het cultureel erfgoed.
  2. Het steunpunt zal deze doelstelling realiseren door middel van zijn kerntaken:
    1. praktijkondersteuning: coördineren, informeren, adviseren en begeleiden met het oog op deskundigheidsbevordering;
    2. praktijkontwikkeling: coördineren, initiëren en ontwikkelen van visie en methodieken in en ten gunste van het cultureel-erfgoedveld;
    3. beeldvorming en communicatie: organiseren en coördineren van initiatieven die de kennis over en de omgang met het cultureel erfgoed bevorderen.
ARTIKEL 39[bewerken]

De Vlaamse regering erkent en subsidieert de vereniging zonder winstgevend doel Culturele Biografie Vlaanderen als steunpunt voor de musea, de archiefinstellingen, de bewaarbibliotheken, de documentatiecentra en de erfgoedconvenantswerking, hierna het steunpunt te noemen.

Het steunpunt realiseert zijn kerntaken in samenspraak met andere steunpunten, inzonderheid met het Vlaams Centrum voor Volkscultuur v.z.w., en binnen een netwerk van andere erfgoedactoren.

De Vlaamse regering kan aan het steunpunt aanvullende taken toewijzen.

ARTIKEL 40[bewerken]
  1. De Vlaamse regering sluit met het steunpunt een beheersovereenkomst die betrekking heeft op:
    1. de invulling van de kerntaken;
    2. de samenwerking met andere steunpunten;
    3. de evaluatie en het toezicht van de beheersovereenkomst.

Deze beheersovereenkomst slaat op een periode van vijf jaar, die loopt van 1 januari van het tweede volledige kalenderjaar van een legislatuur van het Vlaams Parlement tot en met 31 december van het eerste volledige kalenderjaar van een volgende legislatuur van het Vlaams Parlement.

2. Aanvullende taken als bedoeld in artikel 39, derde lid, zijn onderwerp van een afzonderlijke overeenkomst.
ARTIKEL 41[bewerken]
  1. Het steunpunt concretiseert de beheersovereenkomst in een beleidsplan waarin de visie, de doelstellingen en de werking van het steunpunt worden geformuleerd.

Het beleidsplan slaat op de periode waarop de beheersovereenkomst betrekking heeft, met een tussentijdse actualisering halverwege de periode van het beleidsplan.

De Vlaamse regering keurt het beleidsplan en het geactualiseerde beleidsplan goed.

2. De procedure voor het indienen van het beleidsplan, de voorwaarden waaraan het plan moet voldoen en de wijze waarop de evaluatie zal worden georganiseerd, worden opgenomen in de beheersovereenkomst.
ARTIKEL 42[bewerken]
  1. De Vlaamse regering voorziet in een werkingssubsidie die de financiële middelen voor de ondersteuning van de uitoefening van de kerntaken van het steunpunt bevat en ten minste 800.000 euro per jaar bedraagt.

De werkingssubsidie wordt toegekend voor de periode waarop het beleidsplan betrekking heeft en kan tussentijds aangepast worden in het derde jaar van deze periode.

2. De procedure voor het aanvragen en het toezicht op de aanwending van de werkingssubsidie worden opgenomen in de beheersovereenkomst.