Gezelle/Cinxen

Uit Wikisource

     ‘t Is stille, Cinxendag en, over ‘t plekske vloers,
van waar ik henenzie en schouwen kan, daarboven,
     de hemelsblauwe lucht, en hoor ik niemendal,
          ‘t en zij, voorbij geschoven,
     een langzaam bellen, dat, herhalende, eens en nog
zegt: "komt te kerkewaard, met mij den Heere loven!"

     ‘t Is stille, en kerkewaard vervoere ik mijn gedacht,
vervoere ik heel en al mijn innewaardste wezen,
     tot voor uw voeten, God, die uit het duister graf
          zijt heerlijk opgerezen;
     die in uw kerke rust en daar, in ‘t hooge blauw,
terwijl het klokske luidt, mij uwen naam laat lezen.

     o Groote kerke Gods, o hemelwelven, daar
het minste mensch van al, bij nachten of bij dagen,
     u in de sterren kan aanschouwen, groote God,
          zoo ver zijne oogen dragen,
     en in de blauwe locht des hemels!... kerke Gods,
gewijde kerke, wie zal u te schenden wagen?

Kortrijk, 29/5/1898