Gezelle/Wat hangt gij daar te praten
Uiterlijk
< Gezelle
← Bereukwerkt en berijkdomd | Tijdkrans door Guido Gezelle | De Wiedsters → |
Uitgegeven in Amsterdam door L. J. Veen. |
WAT HANGT GIJ DAAR TE PRATEN
Wat hangt gij daar te praten
aan die blomme, o bruine bie;
waarop, waaruit, waarover
ik u ronken hoore en zie?
Gij zijt er met uw' neuze en
met uw' tonge al ingegaan;
gij hebt eraan geroken.
en van alles aan gedaan,
daarom, daarin, daarover,
op uw vlerken alle twee:
ik wonder hoe die blomme u
laat geworden, zoo ter lee!
Och, ware ik in heur' plaatse, ik
hiet u varen, en ik sloot
zoo seffens al dat werk, al
dat geruchte uit mijnen schoot,
en 'k...: „Rap, uit mijnen weg en
uit mijn zunne, dat ik zie:
houdt op, en laat mij werken,
of ik strale u!” zei de bie.
aan die blomme, o bruine bie;
waarop, waaruit, waarover
ik u ronken hoore en zie?
Gij zijt er met uw' neuze en
met uw' tonge al ingegaan;
gij hebt eraan geroken.
en van alles aan gedaan,
daarom, daarin, daarover,
op uw vlerken alle twee:
ik wonder hoe die blomme u
laat geworden, zoo ter lee!
Och, ware ik in heur' plaatse, ik
hiet u varen, en ik sloot
zoo seffens al dat werk, al
dat geruchte uit mijnen schoot,
en 'k...: „Rap, uit mijnen weg en
uit mijn zunne, dat ik zie:
houdt op, en laat mij werken,
of ik strale u!” zei de bie.