Naar inhoud springen

Grondwet van Suriname/Hoofdstuk 1

Uit Wikisource
[ 2 ]

HOOFDSTUK I
DE SOUVEREINITEIT

EERSTE AFDELING
DE REPUBLIEK SURINAME

Artikel 1 [1]

1. De Republiek Suriname is een democratische Staat gebaseerd op de souvereiniteit van het volk en op eerbiediging en waarborging van fundamentele rechten en vrijheden.

2. De Surinaamse Natie bepaalt haar economische, sociale en culturele ontwikkeling in volle vrijheid.


TWEEDE AFDELING
GRONDGEBIED

Artikel 2 [2]

1. Suriname omvat het grondgebied op het Zuidamerikaans continent dat als zodanig historisch is bepaald.

2. De Staat vervreemdt geen grondgebied of souvereiniteitsrechten die hij daarover uitoefent.

3. De uitgestrektheid en grenzen van de territoriale wateren en de rechten van Suriname op het aangrenzende continentale plateau en de economische zône worden vastgesteld bij wet.

DERDE AFDELING
NATIONALITEIT

Artikel 3

1. Wie Surinamer en ingezetene is, wordt bij wet bepaald.

2. Naturalisatie wordt bij wet geregeld.

3. Alle Surinamers worden in Suriname toegelaten en zijn vrij zich binnen Suriname te verplaatsen en te verblijven behoudens in de gevallen, bij de wet bepaald.

4. Alle Surinamers zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.

5. De wet stelt vast in welke openbare ambten vreemdelingen kunnen worden benoemd.

6. De toelating en de uitzetting van vreemdelingen worden geregeld bij wet. [ 3 ] 7. De wet stelt regels vast omtrent de uitlevering van vreemdelingen; uitlevering kan slechts geschieden krachtens verdrag en overeenkomstig de wijze bij wet vastgesteld.

VIERDE AFDELING
STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Artikel 4

De zorg van de Staat is gericht op:

a. de opbouw en instandhouding van een nationale economie vrij van buitenlandse overheersing;

b. de bestaanszekerheid van de gehele bevolking;

c. voldoende werkgelegenheid onder garanties van vrijheid en gerechtigheid;

d. het deelhebben van een ieder aan de economische, sociale en culturele ontwikkeling en vooruitgang;

e. de participatie bij de beleving van het burgerschap bij de opbouw, de uitbouw en de instandhouding van een rechtvaardige samenleving;

f. de waarborging van de nationale eenheid en souvereiniteit.

  1. Gew. bij S.B. 1992 no.38.
  2. Gew. bij S.B. 1992 no.38.