Naar inhoud springen

Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (herzieningen 1983-2017)

Uit Wikisource
Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1983) Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (herzieningen 1987, 1995, 1999, 2000, 2002, 2005, 2006, 2008, 2017) door Rijksoverheid

(herzieningen tussen 1983 en 2018)

Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (2018)
Diverse wetten tot verandering in de Grondwet sinds de algehele grondwetsherziening van 1983 tot de grondwetsherziening van 2018.

1987: Binnentreden woningen

[bewerken]

Eerste lezing: 27 maart 1986 staatsblad 119
Tweede lezing (hier weergegeven): 3 juni 1987 staatsblad 270

Wet van 3 juni 1987, houdende verandering in de Grondwet van de bepalingen over het binnentreden van woningen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 27 maart 1986 (Stb. 119) heeft verklaard, dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel tot verandering in de Grondwet van de bepalingen over het binnentreden in woningen in overweging te nemen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in artikel II omschreven verandering.

ARTIKEL II

De eerste volzin van artikel 12, tweede lid, Grondwet wordt vervangen door:

Voor het binnentreden overeenkomstig het voorgaande lid zijn voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
De Minister van Binnenlandse Zaken,
De Minister van Justitie,

1987: Inlichtingen door ministers en staatssecretarissen

[bewerken]

Eerste lezing: 27 maart 1986 staatsblad 120
Tweede lezing (hier weergegeven): 3 juni 1987 staatsblad 271

Rijkswet van 3 juni 1987 houdende verandering in de Grondwet van de bepaling inzake het geven van inlichtingen door de ministers en de staatssecretarissen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de rijkswet van 27 maart 1986 (Stb. 120) heeft verklaard, dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake het geven van inlichtingen door de ministers en de staatssecretarissen in overweging te nemen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in artikel II omschreven verandering.

ARTIKEL II

Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
De Ministervan Binnenlandse Zaken,

1995: Verdediging

[bewerken]

Eerste lezing: 9 maart 1994 staatsblad 172
Tweede lezing (hier weergegeven): 10 juli 1995 staatsblad 401

Rijkswet van 10 juli 1995, houdende verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de rijkswet van 9 maart 1994 (Stb. 172) heeft verklaard dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging; Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in de artikelen II–V omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

In de Grondwet wordt artikel 98, eerste lid, vervangen door:

  1. Tot bescherming van de belangen van de staat is er een krijgsmacht die bestaat uit vrijwillig dienenden en mede kan bestaan uit dienstplichtigen.

ARTIKEL III

In de Grondwet wordt artikel 98, derde lid, eerste volzin, vervangen door:

De wet regelt de verplichte krijgsdienst en de bevoegdheid tot opschorting van de oproeping in werkelijke dienst.

ARTIKEL IV

Aan de Grondwet wordt het volgende additionele artikel toegevoegd:

ARTIKEL XXX
Totdat ter zake bij de wet een voorziening is getroffen, blijft artikel 101 van de Grondwet naar de tekst van 1987 van kracht.

ARTIKEL V

Artikel 101 van de Grondwet vervalt.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Tavarnelle, 10 juli 1995
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, W. Kok
De Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal
De Minister van Defensie, J. J. C. Voorhoeve
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager
Uitgegeven de vijfde september 1995
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager

1995: Vervallen additionele artikelen

[bewerken]

Eerste lezing: 9 maart 1994 staatsblad 174
Tweede lezing (hier weergegeven): 10 juli 1995 staatsblad 402

Rijkswet van 10 juli 1995, houdende verandering in de Grondwet strekkende tot het doen vervallen van de additionele artikelen betreffende Koninkrijksaangelegenheden die zijn uitgewerkt

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de Rijkswet van 9 maart 1994 (Stb. 174) heeft verklaard, dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het doen vervallen van de additionele artikelen betreffende Koninkrijksaangelegenheden die zijn uitgewerkt; Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in artikel II omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

De additionele artikelen I en XX van de Grondwet vervallen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Tavarnelle, 10 juli 1995
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, W. Kok
De Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager
Uitgegeven de vijfde september 1995
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager

1995: Over Grondwetsherziening

[bewerken]

Eerste lezing: 6 april 1994 staatsblad 261
Tweede lezing (hier weergegeven): 10 juli 1995 staatsblad 403

Wet van 10 juli 1995, houdende verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake veranderingen in de Grondwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 6 april 1994 (Stb. 261) heeft verklaard, dat er, mede gelet op de veranderde wijze van samenstelling van de Eerste Kamer als gevolg van de algehele grondwetsherziening van 1983, grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake veranderingen in de Grondwet; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in de artikelen II en III omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

Artikel 137, derde lid, wordt vervangen door:

3. Na de bekendmaking van de wet, bedoeld in het eerste lid, wordt de Tweede Kamer ontbonden.

ARTIKEL III

Artikel 137, vierde lid, wordt vervangen door:

4. Nadat de nieuwe Tweede Kamer is samengekomen, overwegen beide kamers in tweede lezing het voorstel tot verandering, bedoeld in het eerste lid. Zij kunnen dit alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Lasten het bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Tavarnelle, 10 juli 1995
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, W. Kok
De Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal
Uitgegeven de vijfde september 1995
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager

1995: Vervallen additionele artikelen

[bewerken]

Eerste lezing: 9 maart 1994 staatsblad 173
Tweede lezing (hier weergegeven): 10 juli 1995 staatsblad 404

Wet van 10 juli 1995, houdende verandering in de Grondwet strekkende tot het doen vervallen van de additionele artikelen die zijn uitgewerkt

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 9 maart 1994 (Stb. 173) heeft verklaard, dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het doen vervallen van de additionele artikelen die zijn uitgewerkt; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in artikel II omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

De additionele artikelen II, III, IV, V, VI, VII, VIII, X, XII, XIII, XIV, XV, XVI, XVIII, XXII, XXIII, XXVI, XXVII, XXVIII, XXIX van de Grondwet vervallen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Tavarnelle, 10 juli 1995
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, W. Kok
De Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager
Uitgegeven de vijfde september 1995
De Minister van Justitie, W. Sordrager

1999: Nationale ombudsman

[bewerken]

Eerste lezing: 29 januari 1998 staatsblad 67
Tweede lezing (hier weergegeven): 25 februari 1999 staatsblad 133

Wet van 25 februari 1999 tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake de Nationale ombudsman

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 29 januari 1998 (Stb. 67) heeft verklaard dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake de Nationale ombudsman; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in artikel II omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

De Grondwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 57, tweede lid, wordt na «lid van de Algemene Rekenkamer» ingevoegd: , Nationale ombudsman of substituut-ombudsman,.

B

Het opschrift van hoofdstuk 4 komt te luiden: Raad van State, Algemene Rekenkamer, Nationale ombudsman en vaste colleges van advies

C

Na artikel 78 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 78a
  1. De Nationale ombudsman verricht op verzoek of uit eigen beweging onderzoek naar gedragingen van bestuursorganen van het Rijk en van andere bij of krachtens de wet aangewezen bestuursorganen.
  2. De Nationale ombudsman en een substituut-ombudsman worden voor een bij de wet te bepalen termijn benoemd door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd worden zij ontslagen. In de gevallen bij de wet aangewezen kunnen zij door de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden geschorst of ontslagen. De wet regelt overigens hun rechtspositie.
  3. De wet regelt de bevoegdheid en werkwijze van de Nationale ombudsman.
  4. Bij of krachtens de wet kunnen aan de Nationale ombudsman ook andere taken worden opgedragen.

D

Artikel 108 vervalt.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 25 februari 1999
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, W. Kok
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, A. Peper
Uitgegeven de vijfentwintigste maart 1999
De Minister van Justitie, A. H. Korthals

1999: Voogdij minderjarige Koning

[bewerken]

Eerste lezing: 23 februari 1998 staatsblad 122
Tweede lezing (hier weergegeven): 25 febrauri 1999 staatsblad 134

Wet van 25 februari 1999 tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake de voogdij over de minderjarige Koning

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 23 februari 1998 (Stb. 122) heeft verklaard dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake de voogdij over de minderjarige Koning; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in artikel II omschreven verandering.

ARTIKEL II

In de Grondwet wordt de eerste volzin van artikel 34 vervangen door: De wet regelt het ouderlijk gezag en de voogdij over de minderjarige Koning en het toezicht daarop.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 25 februari 1999
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, W. Kok
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, A. Peper
De Minister van Justitie, A. H. Korthals
Uitgegeven de vijfentwintigste maart 1999
De Minister van Justitie, A. H. Korthals

1999: Vervallen additionele artikelen

[bewerken]

Eerste lezing: 10 oktober 1997 staatsblad 1998, 8
Tweede lezing (hier weergegeven): 25 februari 1999 staatsblad 135

Wet van 25 februari 1999 tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het doen vervallen van additionele artikelen die zijn uitgewerkt

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 10 oktober 1997 (Stb. 1998, 8) heeft verklaard dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het doen vervallen van additionele artikelen die zijn uitgewerkt; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in artikel II omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

De additionele artikelen XVII, XXIV en XXV van de Grondwet vervallen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 25 februari 1999
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, W. Kok
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, A. Peper
Uitgegeven de vijfentwintigste maart 1999
De Minister van Justitie, A. H. Korthals

1999: Vervallen additionele artikelen

[bewerken]

Eerste lezing: 9 december 1997 staatsblad 1998, 9
Tweede lezing (hier weergegeven): 6 oktober 1999 staatsblad 454

Rijkswet van 6 oktober 1999 tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het doen vervallen van additionele artikelen betreffende Koninkrijksaangelegenheden die zijn uitgewerkt

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 9 december 1997 (Stb. 1998, 9) heeft verklaard, dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het doen vervallen van additionele artikelen betreffende Koninkrijksaangelegenheden die zijn uitgewerkt; Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in artikel II omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

De additionele artikelen XI, XXI en XXX van de Grondwet vervallen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 6 oktober 1999
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, W. Kok
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, A. Peper
Uitgegeven de tweede november 1999
De Minister van Justitie, A. H. Korthals

2000: Verdediging

[bewerken]

Eerste lezing: 5 maart 1998 staatsblad 138
Tweede lezing (hier weergegeven): 22 juni 2000 staatsblad 294

Rijkswet van 22 juni 2000 tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verdediging

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben dat de rijkswet van 5 maart 1998 (Stb. 138) heeft verklaard dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verdediging; Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in de artikelen II en III omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

In de Grondwet worden de artikelen 97, 98, 99, 100 en 102 vervangen door:

Artikel 97
  1. Ten behoeve van de verdediging en ter bescherming van de belangen van het Koninkrijk, alsmede ten behoeve van de handhaving en de bevordering van de internationale rechtsorde, is er een krijgsmacht.
  2. De regering heeft het oppergezag over de krijgsmacht.
Artikel 98
  1. De krijgsmacht bestaat uit vrijwillig dienenden en kan mede bestaan uit dienstplichtigen.
  2. De wet regelt de verplichte militaire dienst en de bevoegdheid tot opschorting van de oproeping in werkelijke dienst.
Artikel 99
De wet regelt vrijstelling van militaire dienst wegens ernstige gewetensbezwaren.
Artikel 99a
Volgens bij de wet te stellen regels kunnen plichten worden opgelegd ten behoeve van de civiele verdediging.

ARTIKEL III

In de Grondwet wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 100
  1. De regering verstrekt de Staten-Generaal vooraf inlichtingen over de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Daaronder is begrepen het vooraf verstrekken van inlichtingen over de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht voor humanitaire hulpverlening in geval van gewapend conflict.
  2. Het eerste lid geldt niet, indien dwingende redenen het vooraf verstrekken van inlichtingen verhinderen. In dat geval worden inlichtingen zo spoedig mogelijk verstrekt.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 22 juni 2000
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, W. Kok
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K. G. de Vries
De Minister van Defensie, F. H. G. de Grave
De Minister van Buitenlandse Zaken, J. J. van Aartsen
Uitgegeven de achttiende juli 2000
De Minister van Justitie, A. H. Korthals

2002: Binnentreden woningen

[bewerken]

Eerste lezing: 12 maart 1998 staatsblad 146
Tweede lezing (hier weergegeven): 7 februari 2002 staatsblad 144

Wet van 7 februari 2002, houdende verandering in de Grondwet van de bepalingen over het binnentreden van woningen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 12 maart 1998 (Stb. 146) heeft verklaard dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake het binnentreden in woningen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in de artikelen II en III omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

Artikel 12 van de Grondwet komt te luiden:

Artikel 12
  1. Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.
  2. Voor het binnentreden overeenkomstig het eerste lid zijn voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen.
  3. Aan de bewoner wordt zo spoedig mogelijk een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt. Indien het binnentreden in het belang van de nationale veiligheid of dat van de strafvordering heeft plaatsgevonden, kan volgens bij de wet te stellen regels de verstrekking van het verslag worden uitgesteld. In de bij de wet te bepalen gevallen kan de verstrekking achterwege worden gelaten, indien het belang van de nationale veiligheid zich tegen verstrekking blijvend verzet.

ARTIKEL III

In artikel 103, tweede lid, van de Grondwet wordt de zinsnede «12, tweede lid,» gewijzigd in: 12, tweede en derde lid,.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Lech, 7 februari 2002
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, W. Kok
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K. G. de Vries
De Minister van Justitie, A. H. Korthals
Uitgegeven de eenentwintigste maart 2002
De Minister van Justitie, A. H. Korthals

2005: Vervanging zwangere leden

[bewerken]

Eerste lezing: 27 maart 2002 staatsblad 172
Tweede lezing (hier weergegeven): 20 januari 2005 staatsblad 52

Wet van 20 januari 2005 tot verandering in de Grondwet, strekkende tot aanvulling van bepalingen inzake de verkiezing van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer der Staten-Generaal, de provinciale staten en de gemeenteraden in verband met de tijdelijke vervanging van hun leden wegens zwangerschap, bevalling of ziekte

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 27 maart 2002 (Stb. 172) heeft verklaard, dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel in overweging te nemen tot aanvulling van de bepalingen in de Grondwet inzake de verkiezing van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer der Staten-Generaal, de provinciale staten en de gemeenteraden, in verband met de tijdelijke vervanging van hun leden wegens zwangerschap, bevalling of ziekte; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in de artikelen II en III omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

A

Na artikel 57 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 57a
De wet regelt de tijdelijke vervanging van een lid van de Staten-Generaal wegens zwangerschap en bevalling, alsmede wegens ziekte.

B

Aan artikel 129, derde lid, wordt de volgende volzin toegevoegd: Artikel 57a is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL III

Aan de Grondwet wordt het volgende additionele artikel toegevoegd:

ARTIKEL I
De artikelen 57a en 129, derde lid, tweede volzin treden eerst na vier jaar of op een bij of krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 20 januari 2005
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, J. P. Balkenende
De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, Th. C. de Graaf
Uitgegeven de achtste februari 2005
De Minister van Justitie, J. P. H. Donner

2006: Onderwijs

[bewerken]

Eerste lezing: 27 maart 2002 staatsblad 171
Tweede lezing (hier weergegeven): 16 maart 2006 staatsblad 170

Wet van 16 maart 2006 tot verandering in de Grondwet, strekkende tot wijziging van de bepalingen inzake het onderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 27 maart 2002 (Stb. 171) heeft verklaard dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake het onderwijs; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in de artikel II omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

Artikel 23, vierde lid, van de Grondwet wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan het slot van de eerste volzin wordt «aantal scholen» vervangen door: aantal openbare scholen.
B. Aan het slot van de tweede volzin wordt de punt vervangen door: , al dan niet in een openbare school.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 16 maart 2006
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, J. P. Balkenende
De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, A. Pechtold
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. J. A. van der Hoeven
Uitgegeven de zesde april 2006
De Minister van Justitie, J. P. H. Donner

2008: Kiesrecht wilsonbekwamen

[bewerken]

Eerste lezing: 15 november 2006 staatsblad 564
Tweede lezing (hier weergegeven): 27 juni 2008 staatsblad 272

Wet van 27 juni 2008 tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling over het uitsluiten van wilsonbekwamen van het kiesrecht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 15 november 2006 (Stb. 564) heeft verklaard dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot wijziging in de Grondwet van de bepalingen omtrent de uitsluiting van wilsonbekwamen van het kiesrecht; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in de artikelen II en III omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

Artikel 54, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «uitgesloten» vervalt de dubbele punt.
2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel a door een punt, vervallen onderdeel b alsmede de aanduiding «a.» voor onderdeel a.

ARTIKEL III

Aan de Grondwet wordt het volgende additionele artikel toegevoegd:

ARTIKEL II
Artikel 54, tweede lid, naar de tekst van 1983 blijft gedurende vijf jaren of een bij of krachtens de wet te bepalen kortere termijn van kracht. Deze termijn kan bij de wet voor ten hoogste vijf jaren worden verlengd.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 27 juni 2008
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, J. P. Balkenende
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, A. Th. B. Bijleveld-Schouten
Uitgegeven de vijftiende juli 2008
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

2008: Voorzitterschap lokale volksvertegenwoordigingen

[bewerken]

Eerste lezing: 2 november 2006 staatsblad 549
Tweede lezing (hier weergegeven): 27 juni 2008 staatsblad 273

Wet van 27 juni 2008 tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling inzake het voorzitterschap van de gemeenteraad en van provinciale staten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 2 november 2006 (Stb. 549) heeft verklaard dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling inzake het voorzitterschap van de gemeenteraad en van provinciale staten; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in de artikelen II en III omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

Artikel 125, derde lid, vervalt.

ARTIKEL III

In artikel 126 vervalt het woord «voorts».

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 27 juni 2008
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, J. P. Balkenende
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, A. Th. B. Bijleveld-Schouten
Uitgegeven de vijftiende juli 2008
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

2017: Grondwettelijke basis openbare lichamen Caribisch Nederland en vorming kiescollege Eerste Kamer

[bewerken]

Eerste lezing: 14 november 2016 (Stb. 426) en 2 december 2016 (Stb. 458), gerectificeerd in Stb. 458-n1
Tweede lezing (hier weergegeven): 17 november 2017 (Stb. 426)

Wet van 1 november 2017, houdende verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor Caribische openbare lichamen en het regelen van een kiescollege voor de Eerste Kamer

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 15 november 2016 (Stb. 458), zoals gewijzigd bij de wet van 26 oktober 2016 (Stb. 426), heeft verklaard dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot het opnemen van een constitutionele basis voor Caribische openbare lichamen en het regelen van een kiescollege voor de Eerste Kamer; Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in de artikelen II en III omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

In de Grondwet worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. In artikel 23, vierde lid, wordt «In elke gemeente» vervangen door: In elke gemeente en in elk van de openbare lichamen, bedoeld in artikel 132a,.
B. De eerste volzin van artikel 55 komt te luiden: De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van provinciale staten en de leden van een kiescollege als bedoeld in artikel 132a, derde lid.
C. In artikel 103, tweede lid, wordt «de besturen van provincies, gemeenten en waterschappen» vervangen door: de besturen van provincies, gemeenten, openbare lichamen als bedoeld in artikel 132a en waterschappen.
D. Het opschrift van hoofdstuk 7 komt te luiden: HOOFDSTUK 7. PROVINCIES, GEMEENTEN, CARIBISCHE OPENBARE LICHAMEN, WATERSCHAPPEN EN ANDERE OPENBARE LICHAMEN
E. Na artikel 132 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 132a
1. Bij de wet kunnen in het Caribische deel van Nederland andere territoriale openbare lichamen dan provincies en gemeenten worden ingesteld en opgeheven.
2. De artikelen 124, 125 en 127 tot en met 132 zijn ten aanzien van deze openbare lichamen van overeenkomstige toepassing.
3. In deze openbare lichamen worden verkiezingen gehouden voor een kiescollege voor de Eerste Kamer. Artikel 129 is van overeenkomstige toepassing.
4. Voor deze openbare lichamen kunnen regels worden gesteld en andere specifieke maatregelen worden getroffen met het oog op bijzondere omstandigheden waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland.

ARTIKEL III

Aan de Grondwet wordt het volgende additionele artikel toegevoegd:

ARTIKEL IV
In artikel 1 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Wassenaar, 1 november 2017
Willem-Alexander
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Uitgegeven de zeventiende november 2017
De Minister van Justitie, F.B.J. Grapperhaus