Het Centrum/Jaargang 35/Nummer 10520/De stad van Claudius Civilis
‘De stad van Claudius Civilis’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit Het Centrum, zaterdag 8 februari 1919, Derde Blad, [p. 2]. Publiek domein. |
De stad van Claudius Civilis
Voor de afd. Nijmegen van het Alg. Ned. Verbond trad deze week voor een talrijk auditorium in de Vereeniging als spreker op, de heer Dr. J. H. Holwerda Jzn., met het interessante onderwerp „de stad van Claudius Civilis”.
De Gelderl. gaf van deze belangwekkende voordracht het volgende verslag:
Door woord en beeld wist de geleerde spreker zijn hoorders de lang vervlogen dagen voor oogen te voeren, toen, kort na onze jaartelling, de Romeinen in Neder-Germanië een bezetting hadden van 50.000 man, deels ondergebracht in versterkte legerplaatsen, deels in groote garnizoensvestingen.
Tacitus verhaalt, hoe in 69 na Chr., tijdens den opstand der Batavieren, Claudius Civilis voor de aanrukkende Romeinsche soldaten van het tiende legioen onder Ceriales, naar de Betuwe vluchtte, na eerst de stad der Bataven te hebben verbrand.
Waar nu had men die voormalige Batavenstad te zoeken en waar was de groote garnizoensvesting van het tiende legioen gelegen?
Een jaar of wat geleden was de aandacht van spr. gevestigd op eenige scherven van Romeinsch aardewerk, dat aan de Westzijde van Café Valk was gevonden. Nu is het vinden van dergelijke scherven in de omgeving van Nijmegen niets ongewoons, maar hier trof de omstandigheid, dat zij in de heuelhelling te midden van sterk verbranden grond aan den dag waren gebracht. Een nader onderzoek werd ingesteld en al spoedig bleek, dat dat schervenpuin en alle zware brandgrond een hollen weg opvulden, die, naar eenige coupes in de heuvelhelling deden vaststellen, eenmaal de laagte beneden had verbonden met het Kopsche plateau boven op den Hunerberg.
Nog verrassender werd de ontdekking, toen boven op dien hollen weg de bodemoverblijfselen werden gevonden van sterke bastions, terwijl van die bastions uit in O. richting een laag walletje werd aangetroffen, dat evenwijdig met den heuvelrand loopt en het overblijfsel was van wat eenmaal een sterke palisadeering vormde.
Niet minder verrassend was de uitkomst der onderzoekingen van het vele schervenmateriaal, bij de opgravingen, op het plateau gevonden: die scherven waren deels van Bataafschen, deels van Romeinschen oorsprong, doch dateerden alle van vóór 70 na Chr.
Een en ander leidde tot de onderstelling, dat men hier te doen had met de oude Batavenstad, waarvan Tacitus verhaalt, dat Claudius Civilis haar niet eens tegen de Romeinen durfde verdedigen.
De opgravingen nu, door spreker het vorig jaar op het Kopsche plateau verricht, bevestigden die onderstelling nader. Want dr. Holwerda slaagde er in, ook de West- en Zuidzijde dier Batavenstad te kunnen aantoonen met behulp van de sporen, welke de paalgaten en palenversterkingen door haar afteekening van den omringenden onberoerden grond hebben achtergelaten. Ook werd de voortzetting van den bovengenoemden hollen weg gevonden, welke voortzetting een keiweg bleek, welke naar den Zuidrand der nederzetting liep. Nadere onderzoekingen zullen ongetwijfeld nog tal van nieuwe bijzonderheden aan het licht brengen.
De bovengenoemde ontdekking werd nog aangevuld door een nog belangrijker vondst, het vinden n.l. van de groote garnizoensvesting van het tiende legioen. Spr. herinnerde aan de mededeeling van den heer Daniëls betreffende het vinden van een voorwerp met een inschrift van het tiende legioen, welk voorwerp aan den dag was gekomen bij graafwerk aan den Huyghensweg. Toen daar een nader onderzoek werd ingesteld kwam de voor den Romeinschen vestingbouw zoo karakteristieke spitse gracht te voorschijn. Voortbouwende op die ontdekking werd, voorzoover bebouwing zulks niet onmogelijk maakte, het onderzoek voortgezet en zoo vond Dr. Holwerda door gebruikmaking van de gegevens der Romeinsche vesting-bouwkunst ook den |Noord- en Zuidrand en kon, hij in den tuin van het Canisius-College een deel der Westzijde ontgraven. In dien tuin werd niet alleen de spitse gracht terug gevonden, maar kwamen ook verschillende goed bewaard gebleven paalgaten aan den dag. Al die ontgraven overblijfselen wettigden de juistheid van het vermoeden, dat zich tusschen den Berg en Dalschen weg en de heuvelhelling langs den Beekschen weg eenerzijds en tusschen ten O. van de Eleonorastraat en de arbeidersbuurt „het roode dorp” anderzijds over een oppervlakte van niet minder dan 31 H.A. eenmaal de goote Romeinsche garnizoensvesting verhief.
Omstreeks het begin der tweede eeuw na Chr. werd door keizer Ulpius Trajanus de bezetting van den Hunerberg weggenomen en naar Dacië overgebracht. Die verplaatsing ging gepaard met het vestigen eener nieuwe nederzetting der bevolking, het Ulpii Noviomagus, dat verrees bij het voormalige fort Kraaijenhof, waar tal van voorwerpen uit den laat-Romeinschen tijd zijn wedergevonden.
Een aantal fraaie lichtbeelden verduidelijkten ten zeerste de boeiende voordracht van Dr. Holwerda, waarvoor hem door Dr. H. v. d. Velden, als voorzitter der afd. Nijmegen van het Alg. Ned. Verbond, terecht in zeer waardeerende woorden werd dank gebracht.