Het Esperanto in Twintig Lessen/Eerste Les

Uit Wikisource

Het Lidwoord.

Het eenige lidwoord in ’t Esperanto is la, onverschillig voor welk geslacht of getal: la patro = de vader, la patrino = de moeder, la infano = het kind, la patroj = de vaders.

Ons onbepaald lidwoord een (’n) blijft onvertaald, dus: een of ’n vader = patro, een of ’n kind = infano. [7]

Aanmerking: In gedichten ter verkrijging van de dichtmaat en soms wel in de schrijftaal, wordt ook wel l’ gebruikt, doch in het laatste geval maar alléén na voorzetsels met een klinker op ’t eind. Het Zelfstandig Naamwoord.

Een zelfstandig naamwoord (z.n.w.) is de naam van een werkelijke zelfstandigheid of van datgene, wat als een zelfstandigheid wordt voorgesteld.

Al zulke woorden eindigen in ’t Esperanto op o, als: tablo = tafel, patro = vader, rimedo = middel, espero = hoop.

Het meervoud wordt gevormd door toevoeging van j achter den uitgang o, als tabloj = tafels, patroj = vaders, rimedoj = middelen, infanoj = kinderen. Het Bijvoeglijk Naamwoord.

Het bijvoeglijk naamwoord (bijv. n.w.) drukt een hoedanigheid of een kenmerk van een zelfstandigheid uit en gaat in ’t Esperanto altijd uit op a.

Het krijgt tevens dezelfde uitgangen als het z.n.w., bijv.: bona patro = een goed vader, bonaj patroj = goede vaders, bela arbo = een mooie boom, belaj arboj = mooie boomen. Het Werkwoord.

Een werkwoord (w.w.) is een woord, dat ’n werking, handeling enz. uitdrukt, als: loopen, ontvangen, schrijven.

Wij liepen komt van loopen. Hij ontving komt van ontvangen. Hij had geschreven komt van schrijven.

Deze vormen loopen, ontvangen, schrijven, waarbij alleen de werking wordt uitgedrukt, zonder dat feitelijk eene werking verricht wordt, noemt men de onbepaalde wijs van ’n werkwoord. Deze onbepaalde wijs gaat in het Esperanto altijd uit op i.

De tegenwoordige tijd der aantoonende wijs (welke later zal verklaard worden) eindigt voor alle personen, zoowel enkel- als meervoud, op as, bijv.: la knabo batas = de knaap slaat, la knaboj batas = de knapen slaan. [8] Het Bijwoord.

Zooals een bijv. n.w. een bijzonderheid aanduidt van een zelfst. n.w., zoo duidt een bijwoord ’n bijzonderheid aan van ’n werkwoord en gaat altijd uit op e.

Het heeft niet, zooals een bijv. n.w., een meervoudsuitgang, bijv.: kanti = zingen, bele kanti = mooi zingen, kuri = loopen, rapide kuri = vlug loopen.

Een bijwoord kan ook een bepaling zijn van ’n bijv. n.w. of van een ander bijwoord, doch nooit van ’n zelfst. n.w., bijv.; even mooi zingen = same bele kanti. Woordvorming.

Het Esperanto bestaat uit ± 2000 stamwoorden, welke voor het meerendeel zijn genomen uit de moderne talen, en waarvan de andere woorden gevormd worden.

Voor de woordvorming bedient men zich in ’t Esperanto van voor- en achtervoegsels. In iedere les zullen hiervan een paar behandeld worden. Als eersten volgen hier:

Het voorvoegsel mal- en het achtervoegsel -in.

Mal drukt uit het tegenovergestelde van wat het stamwoord zegt, bijv.: bona = goed, malbona = slecht; bela = mooi, malbela = leelijk; juna = jong, maljuna = oud; amiko = vriend, malamiko = vijand.

In(o) duidt het vrouwelijk geslacht aan van het stamwoord, bijv.: patro = vader, patrino = moeder, frato = broeder, fratino = zuster. Leer de volgende woordjes van buiten:

familio familie avo grootvader patro vader filo zoon frato broeder nepo kleinzoon onklo oom nevo neef (kind v. broer of zuster) kuzo neef (kind v. oom of tante) fianĉo verloofde edzo echtgenoot viro man homo mensch sinjoro mijnheer, heer knabo knaap, jongen fraŭlo jongman infano kind parenco bloedverwant societo gezelschap amiko vriend najbaro buurman servisto dienaar, bediende, knecht[9] azeno ezel granda groot bona goed juna jong gaja vroolijk feliĉa gelukkig kontenta tevreden esti zijn povi kunnen legi lezen skribi schrijven devi moeten veni komen kanti zingen ludi spelen kuri loopen al naar, aan en in sur op sub onder de van kun met dum gedurende, terwijl kaj en

Vertaling:

Patrino, filino, fraŭlino, avino, nepino, onklino, edzino, virino, patroj, filoj, infanoj, patra, patrina, infana, malkontenta. Vertaal in Esperanto:

Verloofde (vr.), oud, slecht, mevrouw, leelijk, nicht, juffrouw, droevig, tante, meisje, buurvrouw, ongelukkig, klein. Vertaling:

La edzo legas, la edzino skribas. La infano ludas kaj kuras. La kuzino kantas bele. La bona patrino. La fraŭlino skribas al la amikino. La amikino estas malgaja. La juna fraŭlino ludas kun la infanoj de la najbaro. La knabo estas malkontenta. La avo skribas al la amiko. La avo kuras. La juna infano estas malgranda. La amiko skribas bele. La maljuna viro estas malfeliĉa. La malbona najbaro kuras kun la juna infano de la nevo. En la familio estas maljuna avo kaj juna knabino. La feliĉaj knaboj kantas, dum la malgajaj amikoj skribas. Vertaal in Esperanto:

De knaap speelt. De jonge vriendin zingt. De goede tante leest. De juffrouw schrijft. Het kind is tevreden. De nicht speelt en de neef zingt. De vader schrijft aan den zoon. De zuster van de vriendin. De tante van den buurman. De goede grootmoeder van het jonge kind. De broeder van den jongen buurman is gelukkig. De [10]familie is groot. De vader is gelukkig en tevreden. De vrouw zingt vroolijk, terwijl de man schrijft. De bloedverwanten komen. Het kleine meisje loopt naar de moeder. De dochter van den buurman is een tevreden en gelukkig kind. Een man en eene vrouw zijn menschen. [Inhoud]