Het Nieuws van den Dag/1876/Nummer 1909/De Tentoonstelling van Oudheden betreffende Amsterdam

Uit Wikisource
‘De Tentoonstelling van Oudheden betreffende Amsterdam. I’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit Het Nieuws van den Dag, woensdag 24 mei 1876, [p. 2]. Publiek domein.
[ 2 ]

De Tentoonstelling van Oudheden betreffende Amsterdam.


I.

 De Tentoonstelling in het Oudemannenhuis zal weldra voor het groote publiek openstaan. Z. M. de Koning nam bij zijn jaarlijksch bezoek aan de hoofdstad een kijkje. Daarna gingen de deuren weer dicht. Gedurende de laatste veertien dagen heeft men ze heropend, doch slechts voor een klein publiek. Men vroeg een hoogen entréeprijs, omdat er nog veel te schikken en te nommeren was en men vreesde voor gedrang. Nu is alles klaar. ’t Is een werk van talent en smaak, waaraan veel moeite, geduld en studie werd te koste gelegd. De Commissie moge haar loon vinden in een meer dan gewone belangstelling van de zijde van het publiek.
 Wij wenschen het onze te doen om die belangstelling op te wekken, door een korte bespreking van wat de tentoonstelling merkwaardigs aanbiedt. Uit den aard der zaak rekenen wij er op, dat men onze schets met behulp van den catalogus zal aanvullen. Die catalogus is met veel zorg bewerkt. Door de opgave van den tijd, waarin de tentoongestelde voorwerpen vervaardigd zijn, en een doelmatige classificatie, is hij meer dan een gewone gids voor de bezoekers. Straks, als de voorwerpen weer verstrooid en de zalen in ’t Oudemannenhuis ontruimd zijn, blijft die catalogus een boek van waarde voor geschiedkundigen en oudheidvorschers. Toch kan een catalogus niet alles geven. De Commissie heeft gezorgd dat de illusie, welke wij op een tentoonstelling van deze soort zoeken, zoo volkomen mogelijk zij. De bekwame handen van een paar harer leden wekten de oudheid in levenden lijve uit haar graf. In het keurig woonvertrek uit de 17e eeuw ziet men zelfs om naar de bewoners, die eenmaal op die stoelen gezeten of uit dien ouden familiebijbel gelezen hebben. In de keuken gaat ’t ons niet anders. Als de deur zich opent, komt zeker een gedienstige van den ouden stempel, met neepjesmuts en hagelwitten borstdoek, binnen. In den gang hooren wij in onze verbeelding de muiltjes van de bedrijvige huismoeder klepperen. Ze komt haar personeel niet narijden, maar voorwerken. Ge begrijpt daarbij, dat niemand in staat is den geur van de netheid en orde, die hier heerschen, in een catalogus af te beelden. Men ga dus zelf zien en geniete.
 Doch wij zijn nog niet zoo ver. Wij beginnen met het begin, dat is met het steenen Amsterdam, met de veranderingen, welke de plattegrond in de laatste driehonderd jaar ondergaan heeft. In de laatste driehonderd jaar! Want hooger dan 1536, toen Cornelis Anthonisz. de stad Amsterdam in vogelvlucht afbeeldde, komen we niet. Alle plannen van de hoofdstad uit een vroeger tijdperk berusten op louter gissingen.
 Nu, ge loopt waarschijnlijk de eerste kamer rechts van den ingang, waar de plattegronden en kaarten zijn tentoongesteld, even zoo gauw weer uit als ge er binnentraadt, doch dan handelt gij zeer verkeerd. Er is ziel en leven in die rijke collectie van 56 nommers. Van Cornelis Anthonisz. voert zij ons geleidelijk tot.... de plannen voor het aanataande centraal-station. De stad ligt voor ons in de belangwekkendste harer gedaanteverwisselingen, haar uitbreiding tot over het tijdvak, waarin wij ons op dit oogenblik bevinden. Is dat niet tevens een geschiedenis van den handel en de nijverheid, van den rijkdom en ’t vertier? Wijst elk punt van verschil tusschen den eenen plattegrond en den volgenden niet op de oorzaken, waardoor de gordel te sterk spande, er ruimte gemaakt moest worden voor de steeds aangroeiende nijvere burgerij?
 Doch wellicht zijn plattegronden en kaarten u des ondanks toch nog te droog. Welnu, hier volgt een reeks van Gezichten, gezichten van den IJkant, gezichten uit het Westen en uit het Zuiden, gezichten langs de Stads-vest en binnen de stad, sommigen door brekebeenen in de kunst geteekend, enkelen van de hand van onze eerste meesters. ’t Is een eigenaardig genot een poos bij die rijke verzameling door te brengen. Doch neemt een raad van ons aan. Koopt, een paar dagen voor gij de tentoonstelling bezoekt, den catalogus en teekent daarin de nommers aan, die uwe bijzondere aandacht trokken. Anders overmant u wellicht de afmatting, welke bij zoo’n rijkdom nooit uitblijft. Mogen wij u een handje helpen?
 Let dan vooral op afbeeldingen van die deelen der stad, welke belangrijke veranderingen hebben ondergaan, in de eerste plaats op de oude kennissen uit uwe jeugd. Nog kunt ge b. v., staande bij de Haringpakkerij, met een weinigje verbeeldingskracnt de Nieuwe Stadsherberg weer uit het water doen oprijzen, maar hoe lang zal dit nog duren? Straks weet gij niet eenmaal de plek aan te wijzen waar de genoemde herberg gestaan heeft. Aan den anderen kant der stad is ’t nog erger. De stoute scheppingen van Sarphati hebben met oude herinneringen gespeeld, alsof een mensch ’t zonder deze in de wereld wel kan uithouden. De normaliseering van de Singelgracht zal weldra de rest gedaan hebben. Kijkt dus nog maar eens goed den blonden Buiten Amstel aan. Eer ge u hebt omgekeerd, ligt hij een kwartier verder dan nu. Dan zakt de Hoogesluis en rijst het Paleis voor Volksvlijt, alsof er een aardschok door ons veen voer, alsof er nooit sprake geweest is van molens in de stad en plantsoen binnen de poorten. Van die poorten zelven zullen onze kinderen zich niet eenmaal meer een denkbeeld kunnen maken, al blijft ook, naar wij hartelijk hopen, de Muiderpoort als een kolossaal nommer van een oudheidkundige tentoonstelling staan. Men moet de poorten in haar vol ornaat gezien hebben; men moet ’s avonds hard geloopen hebben om vóór ’t poortsluiten binnen te wezen; men moet het kleine deurtje in de groote deur knarsend hebben hooren opengaan, en na het poortgeld betaald te hebben, over den onnatuurlijk hoogen dorpel gestapt zijn, om te weten wat een poort was. Als men binnen was, dan.... was men ook binnen; dan verbeeldden wij ons, dat alle goede geesten van veiligheid, orde, rust de armen om ons heen sloegen. Al lag het leger van Sanherib daarbuiten, wij zouden heerlijk slapen.
 Hier hebt gij een reeks van die bouwstukken uit de eeuwen der ridders en der smokkelaars. Bekijkt ze goed. Er zijn er bij, die uit het oogpunt van kunst aanleiding geven tot de vraag: Waarom men in onzen tijd zoo schromelijk ruw met de lijnen omspringt, terwijl de vaderen toch zoo religieus waren in dat opzicht, al betrof ’t niets meer dan een hoop steenen, wier eenige plicht was de burgerij te beschermen. Poorten moesten dik en zwaar zijn. Doch dik en zwaar, beteekent niet: lomp!....

(Wordt vervolgd.)