Het Vaderland/Jaargang 56/17 oktober 1924/Avondblad/Bezoek bij Mondriaan

Uit Wikisource
‘Bezoek bij Mondriaan. Het Neo-Plasticisme in Schilderkunst, Bouwkunst, Muziek, Litteratuur’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit Het Vaderland, vrijdag 17 oktober 1924, Avondblad D, p. 1. Publiek domein
[ 1 ]

BEZOEK BIJ MONDRIAAN.

Het Neo-plasticisme in Schilderkunst, Bouwkunst, Muziek, Litteratuur.

(Van onzen correspondent.)

Parijs, 14 October.      

Waar in den laatsten tijd de Stijlbeweging steeds meer van zich spreken doet, heb ik Piet Mondriaan, den geestelijken vader der nieuwe beelding (Neo-plasticisme), weer eens opgezocht.

Zijn atelier ligt nu achter de Gare Montparnasse. ’n Zoeterige, groezelige cour. ’n Triestig wenteltrapje. Welk een opluchting als men eindelijk zijn ruim atelier binnenkomt en de helle, ongebroken kleuren je van de muren tegenstroomen! Temidden van het herfstig vergane Parijs lijkt het hier immer blije Pinksteren. Door twee ramen waait het moderne leven naar binnen: treinen dreunen, sirenes loeien; torenhooge, bruusk afgebroken verdiepingblokken wisselen af met schotsscheeve shed-daken; helle reclamevlakten, geelblauw, houden elkaar in evenwicht als op Mondriaan’s composities, voorzien van de paradoxaalste opschriften als „Laxatif dépurgatif”, terwijl elders „Lu-Lu” omhoogtoetert als een zegekreet van het zinlooze dadaïstische leven. Doch binnen is het moderne geweld getemd, is de chaos geordend en treden de vormen en kleuren alleen op in hun simpele verschijningen en verhoudingen, wat een gevoel van Apollonische rust geeft.

De schilder is in den loop der jaren niets veranderd. Heeft zijn afkeer van het lager-tragische hem jeugdig gehouden? In zijn voorkomen al even weinig laissez aller als in zijn doeken, doch een sobere, stipte elegantie. In zijn woorden, die hij, de eenzame, met moeite zoekt, geen vrouwelijk bewonderende uitroepen, doch het grenzeloos moeilijke pogen om de vliedende Idee zoo beknopt mogelijk vast te leggen.

De ongewende oogen zoeken aanknoopingspunten bij het oude. Langzamerhand ontdekt men de voortgaande zuivering en versobering van het analytische kubistische schilderij (o Picasso) af over de verticale en horizontale streepjes van den Pier te Domburg tot de meetkundige indeeling van dat vierkant — in wat voor tooverstroom wordt het oog meegesleept als bij ’n Moorsche arabeske! —, totdat eindelijk het doek louter met gekleurde rechthoeken is gevuld. Nadat van alle lijnen alleen de horizontale en vertikale zijn overgehouden, wordt de kleur teruggebracht tot: rood, geel, blauw. In de laatste jaren is echter weer een nieuwe evolutie merkbaar: niet alleen zijn de rechthoeken sterker omlijnd, maar naast de primaire kleuren treden overheerschend wit, grijs en zwart op; bovendien komt de lijstbegrenzing niet met de omtrekken der blokken overeen. De schilder geeft hiervan ongeveer de volgende verklaring:

„In den ouden mensch overheerscht het individueele, subjectieve, natuurlijke, uiterlijk-beschrijvende, daarentegen zoekt de nieuwe het universeele, objectieve, geestelijke, innerlijke te benaderen. In den strijd tusschen beide schuilt de tragiek, doch naarmate het abstracte als levenswerkelijkheid wint, worden de gevoelens als smart, vreugde, overwonnen en rijpt er een nieuw evenwicht tusschen beide uitersten. Het doel van mijn kunst is deze evenwichtige verhouding te veraanschouwelijken. Ik kies daartoe als exact universeel beeldingsmiddel: de tot bepaaldheid gestelde kleur, d. w. z. de primaire kleur in rechthoekig verband. Daarnaast gebruik ik drie niet-kleuren, wit, grijs, zwart, om tegenover het natuurlijkste het geestelijke te stellen. Let wel, dat het alleen gaat om verhouding, niet om den vorm op zichzelf. De oude gesloten vorm bestaat niet meer in de Neo-Plastiek; daarom ook is de cirkelvorm, die besloten lichamelijkheid aanduidt, verbannen; in het rechthoekig verband, kern van ons systeem, is de kleur zuiver bepaald zonder begrensd te zijn; de lijnen breiden zich tot in het oneindige uit, hetgeen nog duidelijker wordt, als het doek op vrij willekeurige wijze is afgesneden.”

„Zijt gij niet te ver van het leven af om het menschdom te ontroeren?”

„Welneen; in mijn abstract-reëele schilderkunst neemt de realiteit een heel voorname plaats in. Ik ben geen kluizenaar, doch put uit het volle, moderne leven. Ik houd intens van den metro, den boulevard, de nieuwste dansen, de Jazzband. Vroeger nam ik een bepaalde sensatie tot onderwerp van mijn schilderij, doch nu schep ik anoniem uit de algemeene levenssfeer, die in de groote stad zoo geconcentreerd aanwezig is.”

„Deelt ge uw vlakken nooit zuiver rekenkundig in?”

„Neen, dan zou het ’n geesteloos systeem worden. Het is geen kwestie van berekenen, maar van zuivere intuïtie, geboren uit het klare inzicht van den universeelen mensch.”

Het gesprek kwam op de Stijlbeweging. Het Neo-plasticisme beperkt zich n.l. niet alleen tot de schilderkunst, maar breidt zich tot alle kunsten uit, waarvan het de vereeniging nastreeft. Tijdens den oorlog zijn de nieuwe ideeën, die in de lucht zaten, langzamerhand bij hemzelf en gelijktijdig bij van Doesburg geklaard. Het lag voor de hand, dat het blokjesschilderij zich het eerst tot het muurvlak en van daar tot de ruimte als nieuwe architectuur 1) moest uitbreiden.

„Zijt gij het eens met de zwevende kleurblokkenstapelingen van v. Eesteren en v. Doesburg?”

„Ja, in zoover er geen gesloten vorm is en men de rechthoekige vlakken, die de ruimte indeelen, tot in het oneindige kan verlengen. Intusschen is het door hen geprojecteerde kunstenaarshuis nog te veel om een kern gebouwd: de oude vorm duikt weer op. Wat ik echter heelemaal niet kan waardeeren is het schermen met de vierde dimensie. Zoo schrijven zij, dat bij de berekening der steunpunten van de nieuwe constructie der euclydische meetkunde, geen diensten meer kan bewijzen, doch dat dit met de non-euclydische in vier afmetingen gemakkelijk zal vallen! Verder willen zij niet alleen de ruimte, maar ook den tijd in de bouwkunst uitdrukken (tijdruimtelijk beeldingsaspect 2) en beider verhouding door de kleur uitdrukken. Wie kan daar ’n touw aan vastknoopen?”

„Hoe denkt u zich de neo-plastische muziek?”

Mondriaan verwijst mij naar zijn artikelen in de Vie des Lettres gepubliceerd. Ook hier wil hij de natuurlijke beeldingsmiddelen (toonschaal, natuurlijke klankkleur)door ’n universeel-bindend middel vervangen. De drie kleuren en drie niet-kleuren uit de schilderkunst worden per analogie drie tonen en drie geluiden. Hun opvolging (geen gelijktijdigheid!) in evenwichtige verhouding vormt de moderne compositie. Daarbij moeten de klanken zoo vlak en gelijksoortig mogelijk worden voortgebracht, wat nieuwe batterij-instrumenten vereischt, die, om het individueele uit te schakelen, mechanisch moeten worden bespeeld.

„Iets in den zin der Bruiteurs van het futuristische orkest?”

„Neen. Russolo heeft gelijk, dat hij de geluiden der moderne industrie verkiest boven de nachtegalen der natuur, doch hij begaat m. i. een groote fout door in zijn Glouglouteurs, Froufrouteurs en Huluieurs den klank naturalistisch te reproduceeren in plaats van hem tot zuiver-beeldend middel te abstraheeren.”

„Ziet gij elders voorboden der nieuwe, objectieve muziek?”

„Ja, in de fuga’s van Bach, in de stijlproeven van v. Domselaer, die helaas thans weer afdwaalt, misschien ook in de Noces van Strawinsky, doch vooral in den Jazzband, die in zijn doorloopenden tegenstelling klank-slag en, voor zoover hij niet in de romanitsche melodie vervalt, bezig is de nieuwe idee te verwerkelijken. De moderne objectieve dansen als de Shimmy, waar de rechte overheerscht en de muziek niet wordt gemimeerd (O, Isidora Duncan) vormen daarvoor een prachtige aanvulling.” 3)

„Gelooft ge in de toekomst van theater en cinema?”

„Niet in den tegenwoordigen vorm. Gebaren en mimiek, veel te individualistisch van aard, moeten verdwijnen. In plaats van den bioscoop kan ik mij een tusschenvorm denken tusschen pintuur en muziek, waarbij gekleurde rechthoeken nà elkaar op het scherm worden geprojecteerd. In plaats van de Opera heb ik voorgesteld een samengaan van de neo-plastische feestruimte met de nieuwe muziek en ’t nieuwe woord.”

„Denkt u zich dit laatste zooals van Doesburg in den geest van Dada? Maar is deze beweging, ontkenning van alle logica en critiekloos registreeren van al wat uit het troebele onderbewustzijn opborrelt, niet in algeheele tegenstelling met uw hyperlogische, dogmatische levenshouding?

„Dada heeft in elk geval het voordeel, dat het woord van zijn geijkte, natuurlijke beteekenis wordt ontdaan, dus gedenaturaliseerd is; in zoover kan het een overgangsstadium vormen tot de nieuwe neoplastische letterkunde, waarin met zuivere waarden wordt gecomponeerd. Doch de af te leggen weg is nog heel lang.”

„Hebt gij er nooit aan gedacht, uw beginselen tot de andere levensgebieden uit te breiden?”

„Ja; vroeger schreef ik over de tegenstelling van het mannelijke en vrouwe[l]ijke in den mensch; later paste ik mijn ideeën op de moderne samenleving toe, doch het zal nog heel veel tijd kosten deze tot een levensleer te vervolledigen.” 4)

„Vinden uw denkbeelden ingang bij de massa? Ik zinspeel natuurlijk niet op de neo-plastische motieven der laatste Parijsche damesmode!”

„Helaas is er actueel teruggang of windstilte. Sinds den oorlog keeren de menschen méér en méér tot het makkelijk naturalisme terug. Maar deze reactie is waarschijnlijk maar tijdelijk. Al is er geen directe toepassing mogelijk, dan is het toch goed voor de toekomst een hoog Ideaal gesteld te hebben. Mijn schilderijen moeten als voorbeelden, als experimenten daarvoor worden aangemerkt.”

„Heeft uw kunst, die zich logisch in de nieuwe bouwkunst moet oplossen, niet reeds zijn uiterste grens bereikt? Voorspelde men niet, dat u voortaan het doek ongerept zou laten, evenals Mallarmé zijn blank vel papier? Zei u zelf niet, landbouwer in Provence te willen worden?”

„Hoewel er geen sterke evolutie meer mogelijk is, tracht ik mijn visie te verfijnen en volkomener te maken. Wat het onbeschilderde doek betreft, is er een Rus Mallvitsj, die zijn vierkant paneel effen zwart invult en dat als compositie verkoopt (!) Maar het spreekt vanzelf, dat zoolang er niet minstens twee rechthoeken zijn, er van beeldende verhouding geen sprake kan zijn. Mijn besluit het schilderen er aan te geven sproot voort uit de materieele onmogelijkheid dit leven vol te houden, maar nu ik voor Holland naturalistisch bestellingswerk maak, kan ik het hoofd boven water houden.”

Het is ontroerend om den heldhaftig-volhardenden schilder, die nimmer concessies deed, dit zoo open en eerlijk te hooren erkennen. En het opvallende is, dat hij deze bestellingen met zooveel nauwgezetheid en liefde uitvoert. Het zijn meestal bloemen: rozen, gladiolussen, leliën, elk in haar verschijning geïsoleerd, teergeaquarelleerd en in haar diepste wezen begrepen. Men denkt aan de heerlijke visioenen van Floris Verster. Ja, het behoeft geen betoog, dat de schilder der tegeltableaux geen onmachtig theoreticus is, maar iemand met een uiterst delicaat gevoel voor verhoudingen. Misschien is het ook datgene, wat aan de blokjesboeketten, al kan men deze als verbeelding der universeele idee niet navoelen, die ongewone rust en charme verleent.

Bij het verlaten van het atelier tracht ik mijn impressies samen te vatten. Zonder twijfel maakt dit anti-naturalistische werk een sterken evenwichtigen indruk. Een kunstenaar is aan het woord. Waar men zich tegen verzet, is tegen de wijsgeerige verklaringen. Waarom overal die Bollandistische eenheid van tegendeelen, die koele bespiege[l]ing, die nergens de opgeheven, tragische spanning verraadt? Waarom die drie kleuren in rechthoek-verband tot uniek, universeel beeldingsmiddel verheffen? Zijn er geen beeldingswijzen te over? Overigens lijkt het weldadig om weer eens tot de grondwaarden terug te keeren, ook in architectuur en muziek, maar hoogst onnoodig om daarbij te blijven stilslaan. De blokjes-volières, uitgebreid tot een heele stad volgens het beginsel der vormlooze monumenla[l]iteit — zonder straatwanden en gesloten blokken — voorspellen een ontzettenden chaos. Het kan zijn, dat de abstracte logica bevredigd is, maar de verouderde zintuigen verzetten zich. Zal men in de toekomst toch met de gewraakte harmonie, den smaak en het rhythme moeten rekening houden om oog en oor te bevredigen? Zal de natuurlijke, tragische Mensch, wiens hart wèl ontroerd wil worden, niet in opstand komen tegen de verregaande abstractie, waartoe men hem drijft?


1) De nieuwe architectuur van Corbusier, Dudok e.a. vereenvoudigt alleen, doch is nog niet toe aan de plastische uitdrukking van het abstracte.

2) Wat hebben Minkovski en Einstein met hun relativiteits- en krommingsleer met de absolute, rechte Neo-plastiek te maken? O dwaze schijngeleerdheld!

3) Ergens schrijft M.: „De massa begrijpt niet, dat het geestelijke beter uitgedrukt wordt door een of ander moderne dansmuziek dan door alle psalmen tezamen!”

4) Le Neo-plasticisme, M.’s hoofdwerk, verschijnt met andere opstellen, in Duitsche vertaling bij Das Bauhaus te Weimar.

5) Ik moet eerlijk erkennen, dat M.’s composities mij méér zeggen dan zijn vrouwelijke bloemen.