Horatius/Carmina/1, 9

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Je ziet hoe de Soracte daar staat, wit van de hoge sneeuw,
hoe de zwoegende bomen de last niet meer áánkunnen
en hoe de stromen zijn gestremd
door het scherpe vriesweer.

Verdrijf de koude: gooi kwistig nog wat hout
op de haard en schenk, Thaliarchus,
guller nog dan anders, vierjarige wijn
uit die Sabijnse kruik.

Laat de rest maar over aan de goden:
zodra dié de winden hebben bedaard die vechten
op de kolkende zee, blijven de cipressen stil,
en ook de oude essen.

Ga maar niet op zoek naar wat morgen komen gaat.
Om het even welke dag het lot je brengen zal: reken die
als winst. Ga in je jonge jaren de zoete avontuurtjes
niet uit de weg. Dans ...

... zolang dat nukkige grijze haar nog niet dóórbreekt
op je groene kruin. Nu is het tijd voor het Marsveld en
voor de pleinen, en voor zacht gefluister -- tegen de nacht aan,
op het afgesproken uur.

Nu telt alleen de lieve lach van je lief: giechelend
verraadt ze in welk intiem hoekje ze zich verstopt heeft.
Pak haar armband, of haar ring (haar vinger geeft wel méé):
"bon" voor een volgende keer!