Architectura/Jaargang 8/Nummer 39/Wijziging en aanvulling van artikel 77 der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs

Uit Wikisource
Wijziging en aanvulling van artikel 77 der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs [1]
Auteur(s) [Klaas van Leeuwen]
Datum Zaterdag 29 september 1900
Titel ‘Wijziging en aanvulling van artikel 77 der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs’
Tijdschrift Architectura
Jg, nr, pg 8, 39, 317-319
Opmerkingen Willem Molkenboer vermeld als W.B.G. Molkenboer, Karel de Bazel als K. de Bazel, Joseph Cuypers als Jos.Th.J. Cuijpers, Willem Kromhout als W. Kromhout, Mathieu Lauweriks als J.L.M. Lauweriks
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Bron [1] en [2]
Auteursrecht Publiek domein

[317]

317

[...]

WIJZIGING EN AANVULLING
VAN ARTIKEL 77 DER WET
TOT REGELING VAN HET
MIDDELBAAR ONDERWIJS.


DOOR den Minister van Binnenlandsche Zaken is aan de Kamers een wetsontwerp, betrekking hebbende op de thans bestaande akten ter verkrijging van het geven van onderwijs in het hand- en rechtlijnig teekenen en het boetseeren. De hier bedoelde wijziging betreft het art. 77 der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs en luidt:
      Eenig artikel:
      Artikel 77 der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs wordt gewijzigd en aangevuld als volgt:
      1o. in het eerste lid van het artikel wordt onder »d« gelezen: »het teekenen«;
      2o. aan het artikel wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
      »Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt de akte, onder »d« genoemd, gesplitst in onderscheidene acten, in de programma’s waarvan tevens voor zooveel noodig het boetseeren kan worden opgenomen; voorts wordt daarbij de bevoegdheid voor het geven van onderwijs bepaald, welke aan het bezit van elk dezer acten verbonden is.«
      Alvorens over het wetsontwerp in beschouwing te kunnen treden, is het noodig in het kort de geschiedenis na te gaan der voortdurende gedaantewisseling, die in betrekkelijk korten tijd het teekenonderwijs en de daarmede gepaard gaande teekenakten hebben ondergaan. In de wet, houdende regeling van het middelbaar onderwijs, van 2 Mei 1863 (Staatsblad no. 50) vermeldt art. 77 sub »d« »het handteekenen, het rechtlijnig teekenen en de perspectief«, sub f: »het boetseeren«, terwijl de eischen ter verkrijging dier akten onder letters M en O zijn vastgesteld bij Koninklijk besluit van 2 Feb. 1864 (Staatsblad no. 8). Bij Koninklijk besluit van 28 Febr. 1868 (Staatsblad no. 27) is het programma M »vervallen verklaard« en gesplitst in M1 en M2 werden gewijzigd bij Koninklijk besluit van 24 April 1885 (Staatsblad no. 112), terwijl hetzelfde besluit onder letter O het programma bevat voor de akte boetseeren.
      De memorie van toelichting van het wetsvoorstel zegt:
      »Deze programma’s nu, die derhalve sedert ongeveer 15 jaren onveranderd werken, behoeven thans andermaal dringend herziening, omdat de omstandigheden dermate zijn gewijzigd, dat die programma’s in geenen deele meer kunnen gezegd worden te passen aan de tegenwoordige behoefte. Door de vlucht, die het vakonderwijs in de latere jaren genomen heeft, is er langzamerhand naast de in de wet tot regeling van het middelbaar onderwijs bedoelde teekenleeraren, die aan burgerscholen en hoogere burgerscholen onderwijs te geven zullen hebben, eene nieuwe categorie van teekenleeraren ontstaan, namelijk de vakteekenleeraren op ambachts-, industrie- en teekenscholen moeten doceeren, Terwijl nu de aan de candidaten van deze beide groepen te stellen eischen voor het verkrijgen van de door hen verlangde teekenakten uit den aard der zaak in menig opzicht verschillend behooren te zijn, moeten de bestaande regelen beide soorten volgens dezelfde programma’s worden geëxamineerd en naar dezelfde akten M1 en M2 dingen.« En verder — »Omtrent de derhalve geheel onhoudbaar geworden tegenwoordige regeling der teekenakten zijn dan ook van de zijde van deskundigen, inzonderheid uit de verslagen van de jaarlijksche examen-commissiën, voortdurend klachten vernomen.«
      Wanneer het getij verloopt, moeten de bakens worden verzet; zoo ook met het teekenonderwijs. In de laatste tientallen jaren is er heel wat gedaan tot verbetering der ambachten; door middel van het in ’t leven roepen van ambachtsscholen, en het oprichten der burgeravondscholen of andere vakteekenscholen, eene behoefte, die zich heeft doen gevoelen tot verbetering dier werkkrachten, die de dragers van het ambacht zijn. Deze speciale vakinrichtingen zijn in ontwikkeling voortgegaan, terwijl het officieele teekenonderwijs hiermede geen gelijken tred hield en het eigenlijk vakteekenonderwijs veelal is overgegaan in handen


[318]

318

van diegenen, die in de praktijk der daarbij betrokken vakken doorkneed waren; kortom de gewenschte toestand; een jongen die leert voor timmerman, zal van een timmerman in alles, wat zijn vak betreft, het beste les ontvangen, en dit geldt ook voor een meubelmaker of welk ander vak ook, dit is een zeer eenvoudige waarheid. Hieruit behoeft evenwel volstrekt niet te volgen, dat deze vakman-onderwijzer niet theoretisch onderlegd dient te zijn. Dat de vakscholen hunne onderwijskrachten van dien kant zijn gaan zoeken, wordt op het gebied van het teekenonderwijs steeds sterker gevoeld en is doorgedrongen tot in zijne voorste gelederen. Men gevoelt dat iets moet worden gedaan, om te beletten dat het huidige teekenonderwijs, hetzij den hand- of rechtlijnig teekenen geheel en al vervreemde van het vakteekenen of liever gezegd van het eigenlijke teekenen.
      Den 8en September 1899 werd aan den Minister van Binnenlandsche zaken een ontwerp tot wijziging der akten middelbaar onderwijs M1 handteekenen en perspectief en O Boetseeren ingediend door de heeren H. L. BOERSMA, A. VAN DELDEN, W. B. G. MOLKENBOER, H. J. DE VRIES en B. W. WIERINK. Dit ontwerp bevat van af zijne geboorte van 1863 de geschiedenis der middelbare akten M1 en O en zooals blijkt uit de daarbij behoorende toelichting, is »Over de akte M2 rechtlijnig teekenen daarin niet gesproken, omdat die zaak reeds op uitvoerige wijze bij den Minister van Binnenlandsche Zaken werd aanhangig gemaakt.«
      Niettegenstaande er in het zooeven genoemd ontwerp enkel sprake is van de akten M1 handteekenen en O boetseeren, zoo is het toch in hoofdzaak gewijd aan het scheppen van acht nieuwe afzonderlijke vakteekenakten, vermeld onder C1—C8, alle betrekking hebbende op kunstindustrieele vakken, welke akten als aanteekeningen zullen te verkrijgen zijn op de gewijzigde akten M1, t. w.L C1, het decoratief schilderen, C2 de Ceramiek, C3 de graphische kunsten, C4 het bewerken van edele metalen, C5 het beeldhouwen, C6 het kunstsmeden, C7 de textiele kunsten, C8 het schrijnwerken.
      Aan dit ontwerp werd publiciteit gegeven door bovengenoemde heeren door het toe te zenden aan verschillende vakvereenigingen met een begeleidend schrijven, waarin hunne aandacht werd verzocht, benevens »vermelding en bespreking« in hare vereenigings-organen.
      De vereeniging »Architectura et Amicitia« te AMSTERDAM heeft van deze uitnoodiging in zooverre gebruik gemaakt, dat zij gemeend heeft — als vereeniging, wier doel het is de bouwkunst en aanverwante vakken te bevorderen, — hare belangstelling niet te moeten onthouden, waar ’t gold het vakonderwijs van in bovenvermelde vakken en voornamelijk C1 het decoratief schilderen, C5 het beeldhouwen, C6 het kunstsmeden en C8 het schrijnwerken. Zij heeft eene commissie van rapport benoemd bestaande uit de heeren K. DE BAZEL, JOS. TH. J. CUIJPERS, W. KROMHOUT, J. L. M. LAUWERIKS, K. VAN LEEUWEN en C. W. NIJHOFF, om door hare tusschenkomst een oordeel te ontvangen over bovengenoemd ontwerp.

      In dit rapport leest men o.a.:
      »Nu is het onze meening dat, vóór er nog sprake kan zijn van de vele eischen, die het teekenonderwijs in de verschillende ambachten stelt, een algemeene grondslag noodig is, waarop dit onderwijs eenmaal zal kunnen voortbouwen, dus, dat aan alle teekenleeraren een zekere hoeveelheid kennis en vaardigheid gemeen zal moeten zijn, en dit kennen en kunnen, deze algemeene ontwikkeling, meenen wij, dat te omschrijven zal zijn in een grondakte voor »teekenen«.
      »Die akte zou moeten bevatten al datgene, wat ieder moet kennen, die zich de ernstige beoefening van een ambacht ten doel stelt, gevoegd bij datgene wat in ’t bijzonder zij moeten weten en kunnen, die zich geroepen gevoelen eenmaal anderen te leiden. Want, en hierop wenschen wij reeds nu nadruk te leggen, het zou nooit onze bedoeling kunnen zijn een regeling voor te spreken, bij welke de techniek niet in haar werkelijke waarde werd erkend. Wij willen het niet verhelen, dat wij vakteeken-onderricht, gegeven door speciale teekenonderwijzers, buiten de praktijk van het vak gevormd, afkeuren.
      Gaat men na voor welke ambachten teekenonderwijs noodig is, dan komt men tot de slotsom, dat dit voor bijna alle het geval is. Toch zijn er eenige groepen, die genoegzaam van elkaar verschillen om ook een verschil in de richting, waarin dit onderwijs zich kan bewegen te voorschijn te roepen en deze zijn naar ons oordeel: het werktuigkundig teekenen, het bouwkundig teekenen met inbegrip van de aan bouwkunst verwante vakken en het teekenen voor dat gedeelte der kunstnijverheid, hetwelk niet in direct verband met genoemde groepen staat.
      Naar onze meening behoort het onderwijs in het werktuigkundig teekenen niet tot dit examen programma (*) voor teekenakten Middelbaar onderwijs. De inrichtingen, waar een werktuigkundige opleiding kan worden verkregen, zijn van zeer specialen aard. Ook zal een teekenakte op een zoo constructief gebied als de werktuigkunde, geen waarde hebben, zoo de bezitter niet practisch beoefenaar van dit ambacht is en zoo zal het werktuigkundig teekenonderwijs komen in handen van werktuigkundige van professie, die hun brevet van bekwaamheid kunnen verworven hebben aan een technische school.
      De bouwkunst met de aan haar verwante vakken, zal de grootste groep vormen van een examen-programma voor vakteekenakten, want waar de architectuur de moederkunst is, die de ambachten en versieringskunsten omvat, daar zullen ook hare wetten voor de laatste van kracht zijn. Daarom zal een vakteekenakte, van dit standpunt gezien, op haar plaats zijn, welke akte zoo de wenschelijkheid hiervoor aanwezig is, gesplitst kan worden in zoovele onderafdeelingen als noodzakelijk mocht blijken, echter met dien verstande, dat een grondig begrip van de leidende kunst als basis voor deze afdeelingen wordt aangenomen. Bij deze vakteekenakten eene schifting te willen doen tusschen Hand- en Rechtlijnig teekenen komt ons onjuist voor, waar de taak van den vakteekenaar zal zijn, zijn doel met alle hem ter beschikking staande hulpmiddelen, op zoo eenvoudig mogelijke wijze, te bereiken. Dat niet bij elk onderdeel dezelfde eischen gesteld moeten worden, zouden we kunnen erkennen, — dit zou een zaak zijn, die zich liet regelen, wanneer deze eischen eenmaal juist werden »geformuleerd, — maar dat er een speciaal terrein »handteekenen” zou zijn, waartoe de aan bouwkunst verwante vakken zijn terug te brengen, ontkennen wij.”
      »Moesten wij in het kort onze mededeelingen samenvatten, dan erkennen wij de noodzakelijkheid van een wijziging der bestaande teekenakten, maar wij kunnen ons niet vereenigen met de wijze, waarop deze door genoemde heeren is voorgesteld, omdat: het indeelen van vakteekenakten bij een der teekenakten M1 of M2, naar onze meening niets is te wettigen;
      aan alle vakteekenakten, hoe uitgebreid of beperkt naar onze zienswijze een grondakte voor »teekenen” vooraf dient te gaan;
——————
      (*) De eischen voor het werktuigkundig teekenen kan men bezwaarlijk inlijven bij een grondakte »teekenen«, evenmin, zooals het nu het geval is bij akte M2; hiervoor is het een te veel op zich zelf staand vak, dat bij de nu door den minister voorgestelde regeling, aanspraak zou kunnen maken op wettelijke erkenning.

(K. V. L.)


[319]

319

      bij het stellen van de eischen voor aanteekeningen, door de voorstellers onder C genoemd, geen rekening is gehouden met het feit, dat zeker de helft der genoemde ambachten niet kunnen worden beoefend zonder een juist bouwkundig begrip als grondslag aan te nemen.”
      Nadat dit rapport was toegezonden aan belanghebbende vakvereenigingen, werd instemmig daarmede uitgesproken door de Technische vakvereeniging te AMSTERDAM en Arti et Industriae te ’S-GRAVENHAGE, andere antwoorden kwamen niet in.
      Wel is op een desbetreffende vergadering het volgende gebleken: dat de H.H. ontwerpers zorgvuldig getracht hebben de bouwkunst buiten het examen-programma te houden, vindt zijn grond hierin, dat zij bij het maken van hun ontwerp, wisten, dat een nieuw ontwerp voor de akte M2 bouwkundig en werktuigkundig teekenen in opdracht van den Minister in bewerking was”, zoodat van dezen kant het ontbrekende bouwkundig element hare aanvulling zoude verkrijgen.

SLOT VOLGT.