Kleine gedigten/Het onweder

Uit Wikisource

[ 76 ]


HET ONWEDER.


 Hoe schoon schiet daar de bliksem neêr!
 Hoe statig rolt de donder!
De wolken pakken saam, of drijven heen en weêr;
Terwijl ik in dat al, gedugte Hemelheer!
 Uw Majesteit bewonder.

 Nu is 't voorbij; een frische lugt
Omringt mij, waar ik ga, en doet de vogels zingen.
Ik zie een nieuwen glans op boom en veld en vrucht;
 Maar, eeuwig God! gij blijft gedugt,
 Zelfs in uw zegeningen.


Wat zie ik, Caatje! hoe, gij beeft?
 Ach wilt daar nooit voor vreezen!
't Is een geschenk dat God ons geeft,
En daarom, lieve meid, moest Caatje dankbaar wezen.

[ ill ]