Kleine gedigten/Het tederhartig kind
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
← Het verhoorde gebed | Het tederhartig kind door Hieronymus van Alphen | De onbedagtzaamheid → |
Uit Kleine gedigten voor kinderen |
Het tederhartig kind
Zou ik niet mijn moeder eeren,
- Ach wat doetze niet voor mij?
Wat mij nut is, mag ik leeren;
- Ben ik vrolijk, zij is blij.
Ben ik ziek, ik hoor haar klagen;
- En wanneer zij bij mij zit
Met het oog om hoog geslagen,
- Dan geloof ik, dat zij bidt.
Ja dan bidt zij, dat ik spoedig
- Mag bevrijdt zijn van mijn smart:
Worde ik beter, hoe blijmoedig
- En hoe dankbaar is haar hart.
Ik zal altoos haar beminnen,
- Altoos doen, dat haar behaagt.
Nimmer wil ik iets beginnen,
- Daar mijn moeder over klaagt.
'k Zal haar naam met eerbied noemen,
- Als zij neerdaalt in het graf.
En Gods goedheid altoos roemen,
- Die mij zulk een moeder gaf.
Goede God! ach laat haar leven
- Tot mijn voordeel, tot mijn vreugd,
Welk een droefheid zou 't mij geven,
- Haar te missen in mijn jeugd.