Leeuwarder Courant/1830/Nummer 60/De historie der couranten
‘De historie der couranten’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit de Leeuwarder Courant, dinsdag 27 juli 1830, [p. 2-3]. Publiek domein. |
DE HISTORIE
DER
COURANTEN.
Die timmert aen den wegh
En schrijft voor ’t algemeyn,
Sal staeg voor alleman
Een steen des aenstoots seyn.
Toen in de maand December van het afgeloopen jaar in de Leeuwarder Courant de aankondiging geplaatst werd, dat zij, gelijk vele anderen, ook met een Mengelwerk zouden worden voorzien, welk plan reeds twee jaren vroeger was gevormd, kwam het mij, voor het eerst in mijn leven, hoezeer ik reeds vijf en twintig jaren lang een getrouw lezer van alle dagbladen was, in de gedachten, dat ik niet eens wist hoe de Couranten in de wereld gekomen zijn, wat derzelver doel en strekking geweest was, hoedanig zij behooren te wezen en wat zij thans zijn; wat geleerde en wijze luiden er over gedacht en geschreven hebben.
Zoo als het dikwijls gaat met menschen van mijn’ slag, die hunne wijsheid ook al van anderen hebben moeten, daar zij op eigen wieken zwakjes drijven, vroeg ik eenige knappe Couranten-lezers; doch die wisten mij alles te vertellen, behalve hetgeen ik verlangde te weten. Sommigen verklaarden dat hun de Historie der Couranten zeer onverschillig was, als zij maar goed te lezen waren, en stelden zelfs de mogelijkheid, dat zij per arabier in de wereld gekomen waren. Bij anderen die louter uit tijdverdrijf en tijddooding lezen, vond ik geen beter onthaal, daar zij mijne nieuwsgierigheid zeer ongepast vonden en beweerden, dat men bij alles wat men las geenszins zijne hersenen over ver gebeurde en lang geledene dingen krenken moest. Eenigen achtteden het der moeite niet waardig zulk een nietig onderwerp te behandelen, en wel op het krachtig argument, dat eene Courant toch altijd maar eene Courant was. Een oud man, van een deftig fatsoen, die dit gesprek aangehoord had, zeide: „Zie onzen beroemden Doktor „Styl, op het woord Krant, en daar vindt gij:
Wat schriften worden minst gelezen met verstand?
Ik weet er tweederlei: den Bijbel en de Krant.
„Recipite hae pilulae, plagt de lijfarts van mijnen peetoom te zeggen.”
Ik zag rond of er ook iemand met de pillen bezig was, maar elk wees meesmuilend op zijnen buurman. — Derhalven besloot ik mijne eigene krachten te beproeven, en met behulp van het hoofd en de bibliotheek van een goed vriend, die meer weet, dan hij zich zelf verbeeld, en daarom een zeer nuttig meubel in de maatschappij is, een soort van verhaal, vertoog of overzigt van de Couranten-geschiedenis op te maken. De geschiedenis zelve wilde ik getrouw volgen, en uit goede bronnen putten, doch overigens laat ik mij aan geene banden leggen. Mij dacht: „Misschien vindt het bijval, ja wel navolgers; heb ik het geluk wat goeds op te sporen, hetgeen door een knap verstand wat aangevuld wordt, zoo kan er eindelijk eens een goed geheel van komen; — en als het dan niet te droog, te lang of te soppig is, dan zullen er onder de lezers van de bovenvermelde kwaliteit ook nog al zijn, die daarin genoegen vinden. Verandering van spijs doet wel eten.”
Eerstelijk zal ik mij dus, om ordenlijk te werk te gaan, bepalen tot den
OORSPRONG der COURANTEN.
Ik begin met de Chineezen, die wonder- en zonderbare kinderen der Schepping, om dat die voorzeker, de oudste dagbladschrijvers zijn, die wij op den bekenden aardbol aantreffen, en bij wie ook de drukkunst reeds voor vijftien eeuwen bestond.
CHINA.
Op de vijftiende bladzijde eener voorrede van de vertaling der Chou-king, heilig boek der Chinezen, gedrukt in Parijs 1770, merkt de Vertaler, de heer Deguignes aan, dat reeds sedert bijna vier duizend jaren in China Historie- en Couranteschrijvers aan het hof bestonden [1]. Men kan dus gerust aan dat Volk de eer der uitvinding
[ 3 ]toekennen en wij behoeven niet zoo als tusschen Koster en Güthemberg te beslissen, want de oudste Couranten buiten dat vermaarde rijk tellen niet zoo vele honderden jaren. Het moet toch van oude tijden her, even als op heden, zeer moeijelijk geweest zijn voor de Europeanen, om zich bij den Chineschen uitgever te abonneren, of om kopij te nemen van zijn dagblad, anders hadden wij er meer van kunnen vertellen. Dan met dit egoïstisch volk is geenen Couranten-handel te drijven.
Onder de heerschappij van de Keizers Hia en Chang, 2207 en 1122 jaren voor Christus geboorte, waren aan het hof twee historieschrijvers, de een Geschiedschrijver van de regter —, de ander van de linkerhand genoemd. De eerste beschreef de daden van de Vorsten en Grooten des rijks, — de andere schreef hetgeen hem door de Prinsen werd opgegeven. Deze schrijvers vermeldden niets (zoo staat van hun geboekt) dan hetgeen waarheid behelsde, dus ook de gebreken der Opperheeren; ja, zelfs wilden zij liever er het leven aan wagen, dan in hunne jaarboeken leugens te schrijven. Zij waren bij de Keizers in groot aanzien, zoodat zij meermalen te zelfden tijd het ambt van Eersten Minister en Opperpriester hebben bekleed. Tot den post van Geschiedschrijver behoorde ook die van de Couranten zamen te stellen, welke naauwkeurig moesten bevatten den tijd der vervulling van alle plegtigheden, en hetgeen in de binnenlanden voorviel. Wat daar buiten gebeurde, was hun natuurlijk onverschillig, daar een opregt Chinees zich nooit met een ander land bemoeit. Men heeft zelfs willen beweren, dat zijne eigenliefde zoo verre gaat, dat hij stellig gelooft, dat niet alleen onze aardbol, maar het gansch heel-al om zijnentwille is geschapen. — Welke gelukkige menschen voor zich zelven!
De burgeroorlogen, vijf honderd jaren voor onze jaartelling, deden Historie en Couranten verdwijnen, en drie honderd jaren later beijverde zich de Keizer Chi-hoang-ti, om geheel China om te keeren. „Tiran moet ik zijn, en wil ik wezen,” was zijne leus. Naar overoud gebruik viel men hem lastig met de geschiedenis en de Couranten alle dagen te versieren door de berigten zijner hoog vorstelijke wandaden, terwijl geen oppositie-blad, geen journal de Peking, courrier de la Kiang, de la Hoan-ho of een Cong-fu-tsique, in de omgekeerde reden beschouwd tot ons land, evenwel het tegendeel verkondigden. Dit verveelde hem weldra, zoodat hij in de hitte zijns toorns beval, niet alleen alle boeken en Couranten tot pulver te verbranden, maar ook vijf honderd geletterde mannen ten vure doemde, die in de gebergten gevlugt waren, om er de schriften der ouden te bewaren.
Zes en dertig jaren daarna heerschtte de Keizer Ven-ti, een wijs Vorst, die niet gelijk aan zijnen Voorganger den waarheidlievenden schrijver haatte, maar de Geschiedenis en Dagbladen in hunnen ouden vorm en kracht herstelde. Hij zorgde nu meerder dan voorheen, dat de kundigste en tevens braafste mannen tot dien post werden verkozen, en na dat tijdstip kwam er eene gelukkige hervorming.
Sedert onheugelijke tijden komt er te Peking hoofdstad van China, eene Courant uit (met of zonder Melgelwerk, is mij onbekend) gedrukt op zijdestoffen, bevattende de gebeurtenissen van het rijk. Daarin is het aloude bewaard gebleven: juistheid, waarheid en vaderlandsliefde zijn er de bestanddeelen van. De Keizer zelf houdt zich met de beoordeeling bezig, waarom hij dan ook in den jare 1726 eenen Staatsbeambte ter dood deed brengen, die een valsch berigt daarin had geplaatst. [2] Och, dat toen de redacteurs in onze dagen, zoo wel in dit als in andere rijken, eer zij de driftige, onberadene of listige pen op het gedienstige papier brengen, eens mogten bedenken, hoe dikwijls zij, naar der Chinezen wet, reeds den dood hadden verdiend, door zoo menige ronde waarheid tot eene platte leugen te versnijden, en den volke toe te dienen, als of zij het wel en goed met hun Vaderland meenen, terwijl kwade trouw hun op het voorhoofd en partijwoede in de ziel geschreven staat. Och Jupiter! dat toch zulke Courantenschrijvers, eensklaps, zoo wel naar ligchaam als naar ziel, in oude Chinezen veranderden; — wat zouden zij veel bekijk, en wij weinig ergernis hebben! — Maar om tot de Pekinger-Courant weder te keeren, zoo dient nog vermeld, dat zij zoo naauwkeurig is in het artikel: Plegtigheden, — dat er telkens wordt verhaald, wanneer een Mandarijn, die nog veel meer te zeggen heeft, dan een Friesch Potestaat in de tiende eeuw, de paauwen — of ravenveder aan zijne muts verkregen heeft. De eerste is een bewijs van hooge goedkeuring; de laatste van diepe vernedering. — Dat men geene stoffe ontziet voor die Courant, bewijzen de Exemplaren van 18 en 26 Februarij 1798, in de Koniklijk bibliotheek te Parijs voorhanden, welke eene lengte hebben van tien en eene halve ellen. — Klugtiger is het nog, dat de visitekaartjes, vooral voor personen van hoogen rang geschikt, zeer vele ellen stoffe bevatten. Hoe grooter sterveling, hoe meer ellen. Lord Macartney (vid. Handelsblad no. 5. 1829) ontving van den Onderkoning Petchelin een dergelijk kaartje, met hetwelk hij eene middelmatige kamer hadden kunnen behangen.
Welk een hemelsbreed verschil bestaat er dus tusschen de Couranten van China en die van Europa! Genen, zegt Voltaire, bevatten alleen de geschiedenis van hun rijk, dezen omvatten de historie der geheele wereld. Zoo is het: genen houden zig bezig met dagelijksche berigten en tijdelijke voorvallen, dezen gaan eeuwen terug en vliegen eeuwen vooruit. De Chinezen lazen vierduizend jaren, de Europeanen nog geene driehonderd, en toch trokken wij meer voordeel van onzen handel, want wij volgen, dat is, wij gaan vooruit met den tijd. Wat zullen wij nu niet gevorderd zijn, indien Europa’s kinderen ook eens vierduizend jaren Couranten gelezen hebben? Dit verheven denkbeeld maakt mij te duizelig, dan dat ik er verder over schrijven zoude. Derhalven, verlaten wij dit Middelpunt der aarde, (Tschong-kue) en begeven wij ons naar Europa, om in het oude Vaderland der wereldberoemde, ja wat nog meer is, der wereldbeheerscht hebbende Romeinen, den oorsprong der nuttige dagbladen, op te delven. — Men moet echter niet denken, dat zij uit de assche van Pompeji en Herculanum zijn verrezen; neen, van het geboorteland van Algarotti, Gozzi, Goldini, Sansovino en andere Geleerden en Kunstenaars, — van het land waarin ook Aballino zijne verbazend stoutmoedige rol vervulde, zullen wij partij trekken, om tot de ware bronnen door te dringen! —
- ↑ Abel-Nemusat neemt duizend jaren minder. Evenwel is de massa boeken in dat Rijk, volgens deze schrijver nog al van belang, want de voorganger des tegenwoordigen Keizers had bevolen eene Keur of Bloemlezing uit de beste boeken te vervaardigen en in honderd tachtig duizend banden uit te geven. Mogt de tegenwoordige zamenpersende drukgeest het eens zoo ver brengen om zulk een werk (indien het verkrijgbaar werd,) in één boekdeel uit te geven.
- ↑ Ik herinner mij, dat in de Christ. Observ. van Sept. 1823 vermeld werd, hoe een schrijver, genaamd Whang-see-bleow, die eigendunkelijk uit het groot Woordenboek van Kanghi een uittreksel gemaakt, en daarin de kleine namen der Keizers (welke uit te spreken bij de wet verboden is) overgenomen had, en voorts berekende zijne eigene familie van Wang-tho herkomstig te zijn, — deswege is onthoofd, zijne Kinders en aanverwanten boven de 18 jaar mede ter dood gebragt, en die daar beneden waren in ballingschap zijn verbannen. — Hieruit maak ik deze gevolgtrekking, dat, indien China reeds eenige honderd duizend jaren een Keizerrijk is geweest, aldaar waarlijk het systeme progressif nog niet zeer gebloeid heeft.