Leeuwarder Courant/1830/Nummer 60/Ter gedachtenisse
‘Ter gedachtenisse aan de jongstverloopene feestdagen’ door de Redactie |
Afkomstig uit de Leeuwarder Courant, dinsdag 27 juli 1830, [p. 2]. Publiek domein. |
TER GEDACHTENISSE AAN DE
JONGSTVERLOOPENE FEESTDAGEN.
Bij gelegenheyd dat zich Z. M. onze geliefde Koning, met Hoogstdeszelfs oudsten Zoon en oudsten Kleinzoon in deze Stad bevond, trok het onze aandacht dat, buiten Z. M. en Hoofstdeszelfs Vader, nimmer een der Vorsten uit zijn doorluchtig huis, in de Nederlanden, het geluk gehad heeft eenen Kleinzoon te aanschouwen, en dat, voor zoo verre wij weten, Friesland nimmer de eer heeft genoten van Grootvader, Vader en Kleinzoon, van zulk eenen uitstekenden rang, te gelijkertijd op zijnen grond te mogen begroeten.
De geschiedenis doorloopende, vinden wij, ten aanzien der Friesche Stadhouders uit het huis van Nassau, het navolgende.
Willem Lodewijk, Graaf van Nassau, geboren 1560, gestorven 1620, Frieslands eerste Stadhouder, liet bij zijne gemalin Prinses Anna van Nassau-Oranje, dochter van Prins Willem I, geene kinderen na.
Zijn broeder en opvolger, Ernst Casimir, Graaf van Nassau, tweede Stadhouder, geboren 1573, en in den krijg gesneuveld 1632, trouwde Sophia Hedwig, Prinses van Brunswijk, welke hem twee zonen baarde, die beiden het vaderlijke ambt bekleed hebben. De een, Hendrik Ernst Casimir, of Hendrik Casimir I, derde Stadhouder, geboren 1611, in den oorlog omgekomen in 1640, stierf zonder getrouwd te zijn geweest. De tweede, Willem Frederik, vierde Stadhouder, geboren 1613, gestorven 1664, ten gevolge van een ongelukkig toeval, hem door zijn eigen pistool overkomen, trouwde, in 1652, Albertine Agnes, dochter van Frederik Hendrik Prins van Oranje. Daar nu Ernst Casimir in 1632 was overleden, heeft hij natuurlijk geen grootvader kunnen zijn.
Willem Frederik overleed (als wij zeiden) in 1664, en liet twee kinderen na, van welke de zoon, eerst in 1684, zich in het huwlijk begaf, zoo dat ook deze Vorst zich niet in eenen kleinzoon heeft mogen verblijden.
Evengemelde zoon, Hendrik Casimir II, vijfde Stadhouder, geboren 1657, getrouwd in 1684 aan Amelia, Prinses van Anhalt Dessau, verwekte verscheidene kinderen; doch zijn zoon, die het geslacht voortplantte, trouwde eerst in 1709, terwijl hij zelf in 1696 overleed.
Die zoon, Joan Willem Friso, zesde Stadhouder, geboren 1687, en gehuwd in 1709, verdronk aan den Moerdijk den 14 Julij 1711, en beleefde niet eenmaal de geboorte van zijnen zoon, Willem Karel Hendrik Friso, zevende Stadhouder, geboren den 1 September 1711, in 1747 Algemeen Stadhouder, en beter onder den naam van Willem IV bekend. Deze liet bij zijne schrandere gemalinne, Anna, Prinses van Engeland, tijdens zijn overlijden in 1751, twee minderjarige ongehuwde kinderen achter.
Van de doorluchtige gemalinnen der voormelde Stadhouders, overleed de weduwe van Ernst Casimir in 1642, dus vóór het huwelijk van haren zoon. Ook prinses Anna stietf, in 1759, vóór dat haar zoon in den echt was getreden. Maar Albertina Agnes, Willem Frederiks gemalin, op het Oranjewoud in 1696 gestorven, zag haren kleinzoon haar overleven. Ook Amelia (gestorven 1726,) had dat geluk, en insgelijks Maria Louisa Prinses van Hessencassel, des uitmuntenden Joan Willem Frisoos edele gade, gestorven 1765, en onder den haar zoo vereerenden naam van Marijke Moei nog bij het nageslacht bekend. Zij genoot nog in 1754 het genoegen, hare schoondochter, Prinses Anna met derzelver beide kinderen, Prinses Carolina en Prins Willem (den vijfden) bij zich in Friesland, en bepaaldelijk op het Oranjewoud, eenigen tijd te zien doorbrengen.
Wat de Hollandsche Stadhouders, Willem I en zijne nakomelingen betreft, hijzelf, de verlosser van Nederland en de grondlegger van den Staat, liet drie zonen na; Philips Willem, geboren 1554, overleden 1618, zonder kinderen; Maurits, tweede Stadhouder van Holland enz., geboren 1567, ongehuwd en zonder wettige nakomelingen, in 1625 overleden, en Frederik Hendrik, nog op ’s voedsters lieven schoot, (als Vondel zegt), toen een vuige moordenaar den Vader des Vaderlands in 1584 doorschoot. Zijne weduwe, Louise de Colignij, stierf in 1620, en dus voor de geboorte van haren kleinzoon Willem II, (1626).
Frederik Hendrik, derde Stadhouder, in 1647 gestorven, heeft evenmin zijnen kleinzoon Willem III, geboren in 1650, gekend; en Frederik Hendriks zoon, Willem II, vierde Stadhouder, stierf nog vóór de geboorte van den zijnen. Deze Willem III, later Koning van Groot Brittanje, vijfde Stadhouder, verwekte geene kinderen bij Maria Prinses van Engeland.
Maar Frederik Hendriks echtgenoot, Amelia, Gravin van Solms, bereikte eenen hoogen ouderdom, komende in 1675 te overlijden, en zag dus haren kleinzoon de mannelijke jaren intreden. Des tweeden Willems echtgenoot, Maria Stuart, Prinses van Engeland, stierf in 1662, doch (gelijk wij zeiden,) haar Zoon was kinderloos.
Prins Willem V echter, de vader van Z. M. den Koning, overleed eerst in 1806, en zijne verhevene gade, Frederika Sophia Wilhelmina, Prinses van Pruissen, geboren in 1751, overleed den 9 Junij 1820. Beiden hebben alzoo hunne twee kleinzonen, geboren 6 December 1792 en 8 Februarij 1797, gekend, en de Vorstinne daarenboven nog twee van hare achterkleinzonen, geboren 19 Februarij 1817 en 2 Augustus 1818.
Hoe wel doet het ons, te zien, dat zulk een Koning als de onze zulke zigtbare blijken van de gunst des Allerhoogsten, boven zoo vele anderen van zijnen stam geniet. Hoe hebben zich niet aller harten dezer dagen verheugd, in het aanschouwen van den besten aller Koningen; van zijnen dapperen Zoon, wiens bloed voor onze onafhankelijkheid zoo roemrijk eens gevloten heeft; van het veelbeloovend kind, in wien vader en grootvader te herleven schijnen, en welks beminnelijke trekken zich onuitwischbaar in onze harten geprent hebben, naast de beeldtenissen van zijnen vader, van zijnen en onzen Koning. Des laatsten jaren zijn nog niet zoo hoog geklommen, en zijne gezondheid schijnt, (Gode zij dank), nog niet zoo zeer geleden te hebben, of hij kan, ais zijne groote moeder, nog eens kinderen van zijnen kleinzoon aanschouwen. Dien zoeten en reinen wellust schenke hem Hij, wiens beeld hij op aarde is, en, even als wij, moge ook ons nakroost zich met de hoop strelen, dat het Nederlandsch Koningshuis niet dan met Nederland — zelf zal vergaan. Laat ons de doorgebragte feestdagen, Lezers, die als het ware te zamen één feest waren, niet vergeten.
Het was een feest van reine vreugd,
Met diep gevoel vereend;
Een feest voor ouderdom en jeugd;
Elks hulde welgemeend.
Den welbeminden, die de Kroon
Zoo onvermoeibaar torscht, —
Des eedlen vaders dapperen Zoon,
Eens, Nederland, uw Vorst, —
Des helden kroost, ook eens, als hij,
Met vaders kroon versierd, —
Bragt ons dit feest, een feest zoo blij
Als immer werd gevierd.
Drie Vorsten, uit het Friesche bloed!
Prent, ets het in uw geest,
En kind en kindskind in ’t gemoed,
Het Friesch Driekoningsfeest!