[ 1 ]BRUSSEL, den 29 Julij. Z. K. H. de Prins van Oranje is alhier ter stede aangekomen.
De berigten uit Frankrijk zijn van eenen zeer ontrustenden aard. De ministeriële maatregelen hebben eene algemeene neerslagtigheid veroorzaakt, en reeds worden er van onderscheiden zijden toebereidselen tot wederstand gemaakt.
Heden morgen zijn alhier geene der oppositie-bladen, noch le Globe, noch de Courrier Français, noch het Journal des Débats, noch de Constitutionnel, noch het Journal du Commerce, noch le Temps, noch la France Nouvelle, noch la Tribune des Departemens, noch le Pour et le Contre ontvangen. Het eenige oppositie-blad is le Messager, maar eene tweede uitgave.
De uitgevers der dagbladen hebben zich ondertusschen in referé bij den regter vervoegd. De heer de Belleyme, voorzitter van de regtbank van eerste instantie, heeft verlof tot het drukken gegeven en de dagbladen zijn, zonder het bij de ordonnantie van den 25 dezer vereischte verlof, in het licht verschenen; maar aan den post zijn dezelve opgehouden en door de politie in beslag genomen. De Drapeau Blanc, een der ministeriële bladen, meent dat er weldra orde op deze misdadige tegenkantingen gesteld zal worden.
„Te vergeefs, zegt hij, zullen enkele woelgeesten trachten zich door hun geschreeuw, of ook door daadzaken, tegen dezen heilzamen maatregel te verzetten, de sterke arm zal hier des noods een einde aan weten te maken; het is te vergeefs dat de liberalen eenen steun in de regterlijke magt wanen te vinden, deze is door hare eeden aan den Koning verbonden, zij heeft gehoorzaamheid gezworen aan het charter, art. 14 van hetwelk de constitutionele grondslag is der ordonnantien van den 25 Julij ll.; zonder zich in openlijken opstand te verklaren, en hare eer te verkorten, zoude zij zich niet kunnen onttrekken haren bijstand te verleenen aan het ministerie, hetwelk denzelven inroept. De staat is half gered, dat de regterlijke magt dit groote werk volbrenge.
„De Koning zal in alle gevallen voltooijen, hetgeen hij aangevangen heeft.
„Niets kan ons van de zijde der oproerlingen verwonderen. Die liberale bladen die dezen morgen in het licht hebben durven verschijnen, geven er ons den maatstaf van. Dat de omwenteling het kleed eens afgevaardigden omhange, dat zij den mantel eens pairs bezoedele; dat zij zich zelfs onder den rooden mantel (het kostuum der raden in de geregtshoven) vermomme, niets, wij herhalen het, niets zal ons verwonderen. De misdaad der afzonderlijke leden, is niet die van het ligehaam tot het welke zij behooren. De Koning heeft gesproken, Frankrijk waarvan hij het heil begeert, zal gehoorzamen.”
Men vreest des niet te min, dat de kamer der afgevaardigden, ondanks de ordonnantie tot ontbinding, bijeen zal komen. De Drapeau Blanc verzekert wel is waar, dat de afgevaardigden zich tot geenen gezamenlijken maatregel zullen leenen, maar welligt dat dit ministeriële blad zich te sterk vleit.
Men spreekt reeds van eene proclamatie van den heer de Chateaubriant, waarin deze pair openlijk tot tegenstand, tegen de ordonnantie van den 25 Julij zoude uitlokken.
Voorts besluit men uit de achterhoudendheid der ministeriële bladen, dat er reeds ernstige bewegingen te Parijs voorgevallen zouden zijn, en in den Drapeau Blanc vindt men er zelfs de volgende sporen van.
„De Globe (het is de Drapeau Blanc die spreekt), zegt, dat er Maandag avond onlusten aan het Palais Royal hebben plaats gehad, en de troepen genoodzaakt zijn geweest te wijken. Die daadzaak is onwaar. De houding der militaire magt is voldoende geweest om de woelgeesten in ontzag te houden. Eenige zamenscholingen hebben de straten doorloopen, eenige kreten hebben onze ooren getroffen, maar de door het gezag genomen maatregelen stellen ons volkomen gerust.
„Men spreekt van vervolgingen, heden aangevangen tegen de bladen, die zonder verlof in het licht verschenen zijn; de drukpersen waaruit dezelve herkomstig zijn, zijn het voorwerp van strenge maatregelen. Gisteren avond zijn de Parijssche drukkers in algemeene vergadering vereenigd geweest; de meesten hunner hebben door eene koningsgezinde geloofsbelijdenis aan de oproeping beantwoord.
„Gisteren is een geestelijke, die bij een boekverkooper in het Palais Royal, in de galerij van Orleans binnen ging om boeken te koopen, het voorwerp van grove beleediging geweest. Het gemeen is onmiddelijk voor den winkel zaamgeschoold, en heeft verscheiden glasruiten gebroken. De winkel was op het punt van ingebroken te worden toen eene escouade gendarmes de zaamgerotte menigte is komen verstrooijen en de vlugt van den priester begunstigd heeft. — Zoude men ons tot de tijden terug willen brengen waarin het geestelijke kleed het teeken was tot vogelvrijverklaring en moord.
„Heden heeft een handvol oproerlingen, die voorzeker hadden hooren zeggen, dat het Palais Royal het tooneel der eerste revolutionnaire bewegingen geweest was vergeefsche pogingen gedaan om de ergernissen van 1789 en 1790 te vernieuwen.
„Eenige volks-sprekers hielden voor de vuist aanspraken, andere lazen de niet veroorloofde dagbladen, welke eenige in lompen gekleede ellendelingen ten duurste aan de nieuwsgierigen verkochten. Men heeft den verstandigsten maatregel gekozen. De hekken van den tuin zijn ten één ure gesloten. Twaalf gendarmes en twaalf soldaten der garde zijn genoegzaam geweest om den tuin te doen ontruimen en ten half twee ure was het Palais Royal zoo eenzaam als in den nacht. Het publiek kwam niet verder dan in de galerijen.”
De op nieuw te kiezene kamer zal niet weder uit 480 maar slechts uit 258 leden bestaan, even als in 1817. Het stemmen bij besloten briefjes is afgeschaft.
Van den 31. Volgens andere berigten had de nationale garde de Bank van Frankrijk, waarin meer dan twee millioen geld berust, beschermd. Verscheidene aanzienlijken hadden gepoogd het volk tot rust te brengen, waaronder de heeren Royer-Collard en Benjamin Constant, welke beide, door het volk niet herkend zijnde, waren vermoord. Men wil hopen, dat zich zulks niet zal bevestigen, als ook de geruchten niet, dat de prefect van politie Mangin, en twee der ministers zouden vermoord zijn.