[ 1 ]BERLIJN, den 17 November. In het dagblad van Petersburg merkt men een betoog op, hetwelk wordt voorgedragen als een gedeelte eens briefs van eenen Rus aan zijnen buitenlands wonenden vriend, en strekt, om de aanvallen te bestrijden, die door buitenlandsche dagbladen tegen Rusland gerigt worden, voornamelijk wat betreft de veroveringszucht welke dat Rijk te laste wordt gelegd. De schrijver wijst daarbij op de matiging, waardoor de glansrijke wapenfeiten van Rusland na de overwinning steeds gekenmerkt zijn, en beroept zich te dezen aanzien op de jongste oorlogen tegen Perzie en Turkije. Voorts gewaagt hij van de meerdere beschaving, welke door Rusland naar Zuid en Noord, naar Taurie, Liefland en Finnland verspreid is. Daarna vervolgt hij hoofdzakelijk aldus:
„Elke verovering ware thans voor Rusland eene last, en toen Keizer Alexander in 1815 er toe overging, om het koningrijk Polen aan Rusland te verbinden, deed hij zulks slechts in het belang van Polen zelf, hetwelk in geen geval zonder eenen magtigen steun konde bestaan. Het denkbeeld van eenige halfwassene staatkundigen, om Polen in deszelfs oude gedaante te herstellen, is eene hersenschim, en bewijst niets meer dan de ligtzinnigheid der volksmenners. Voortijds was het bestaan van het magtige Polen onontbeerlijk voor de rust van Europa, want Polen was een schild van ons werelddeel tegen het onbekende Noorden, tegen Tartaren, Turken en tegen de mogelijke invallen van ruwe Aziatische horden. Doch Polen zelf gaf deze zijne bestemming vrijwillig op, en verloor dezelve voor altijd, toen het gedoogde, dat zijne veel vermogende geestelijkheid het licht der beschaving, hetwelk bij andere volken steeds helderder stralen schoot, onder de Polen uitbluschte, en zoodra het zijne staatkundige instellingen in regeringloosheid liet ontaarden.”