Naar inhoud springen

Limburger Koerier/Jaargang 90/Nummer 1/Hoe helpen wij de Huishouding

Uit Wikisource
‘Hoe helpen wij de Huishouding?’ door P.S.
Afkomstig uit de Limburger Koerier, woensdag 2 januari 1935, [eerste blad], p. 2. Publiek domein.
[ eerste blad, 2 ]

Hoe helpen wij de Huishouding?

MEERSSEN, Dec. 1934.

Velen, die het wel meenen met het noodlijdende volksdeel, zullen het er wel over eens zijn, dat in langen tijd geen bericht is verschenen van meer practischen zin, dan het onder bovenstaand opschrift in uw blad verschenen van 20 dezer.
Daarin werd naast de mededeeling, dat door den Minister van Soc. Zaken, Slotemaker de Bruine, eene Commissie voor Huishoudelijke Voorlichting was ingesteld, bericht, dat de Heerlensche Huishoudschool die taak voor haar omgeving wil ter hand nemen.
Die poging komt niet te vroeg. Men zou er zich over hebben kunnen verbazen, dat die idee nog niet veel vroeger is gerijpt. Al klemt ’t vraagstuk thans wellicht meer dan anders, het is er echter geen speciaal van deze tijd, noch van deze streek, noch van eene bepaalde volksgroep. Toch kan niet worden ontkend, dat de te bestrijden kwaal in de arbeiderskringen meer dan elders aan den dag treedt en de gevolgen dan ook daar ’t zwaarst worden gevoeld.
Immers een ieder, die oogen heeft om te zien en niet blind is voor de realiteit kan gelegenheid te over vinden om van nabij op te merken de meer dan treurige situatie, waarin tallooze gezinnen verkeeren, in hoofdzaak door de absoluut onkundige en ondoelmatige wijze, waarop het ter beschikking zijnde gezinsinkomen wordt aangewend.
De kwestie is echter niet eenvoudig. Het is in wezen ’n kwestie van Volksopvoeding en het is lang niet gemakkelijk ’n goede huisvrouw te vormen.
Bij reeds elders meermalen ingestelde enquêtes naar de levensomstandigheden der arbeidersklasse zijn verbijsterende staaltjes van verkwisting — zoowel door onnadenkendheid als slordigheid, zoowel met levensmiddelen als van ’t inkomen aan ’t licht gekomen. Men zou dan bijna gelooven de bewering van iemand, die van dit vraagstuk lang een nauwkeurige studie maakte, „dat met datgene, wat door elk viertal gezinnen door onachtzaamheid werd weggeworpen of verloren ging, nog ’n vijfde gezin kon worden onderhouden mits ’t oordeelkundig werd aangewend.”
Het kan zijn nut hebben hierop eens speciaal te wijzen vooral nu in ’t vooruitzicht der verkiezingen, politieke partijen er op uit zijn de zorg voor behoeftigen en werkloopzen steeds meer in de richting van verhooging van uitkeering en steun door de overheid te leiden. Over de uitwerking van die steunpolitiek maakt men zich in den regel geen zorg. Dat het verantwoordelijkheidsgevoel van lang gesteunden verdwijnt kan hen niet deren.
In stede van het volk steeds meer aan te vuren om hooger steunbedragen zou men nuttiger werk kunnen doen door hen er op te wijzen, dat de steun, die in ons land wordt verstrekt, nergens — waar dan ook — zóó hoog is, maar dat die niet hooger kan en zelfs onmogelijk op die hoogte blijven kan, eenvoudig omdat daartoe absoluut de middelen ontbreken.
Het is onbegrijpelijk, dat ’n tegenwoordige generatie in de meening verkeert, dat zij er onmogelijk van komen kan, maar hier is juist ’n taak voor de ouderen die anders en beter weten moeten. Nuttiger kan door dezen, die de lessen, die de oorlogsjaren ons noodgedrongen leerden nog wel niet zullen zijn vergeten, worden betoogd, dat er toen ’n tijd was, waarop tallooze goede vaklieden vaak lang niet zooveel verdienden met hard en lang werken als thans aan steun wordt uitgekeerd.
Tallooze vaklieden zijn er nog, die voor en in de oorlogsjaren ’n loon verdienden van 15 tot 18 centen per uur en bij ’n plus minus 70-urige werkweek ’n loon verdienden van f 10.— tot f 15.— per week. Daarvan moesten die menschen niet alleen er komen maar wisten er ook te komen en dat in ’n tijd, dat levensmiddelen en kleeding en schoeisel niet alleen schaarscher maar ook veel duurder waren dan thans. Dit zullen ze nood gedwongen thans ook moeten leeren. Hierop komt ’t aan en dat kan. Ook zonder ondervoed te worden. Want op talrijke uitgaven zal moeten bezuinigd worden achter op de allerlaatste plaats op de voeding.
Laat men de oorzaken opsporen, waardoor men meent dat ’t thans niet zou kunnen. Zonder twijfel zijn huishuren, belastingen, dokters en apothekersrekeningen enorm verhoogd en zullen deze als niet meer passend in dezen tijd omlaag moeten. Er zijn echter tal van andere uitgaven, waarop zal moeten bezuinigd worden, ja zelfs geheel gestaakt zonder aan de volksvoeding te kort te doen. Laat men ’t volk duidelijk maken, dat de allernoodzakelijkste uitgaven voorgaan, en in ieder geval komen voor de nuttige en zeker voor de aangename.
Tot slot meenen wij op eenige staaltjes te moeten wijzen, die ’t tegendeel zijn van een doelmatige besteding van ’t inkomen. Deze kwamen aan ’t licht in den laatsten tijd. Bij ’n zeer arm gezin, dat werd aangewezen, omdat het de huishuur niet betaalde, werd aangetroffen ’n nieuw radiotoestel, dat de laatste zes weken werd aangeschaft en bovendien ’n electrische waschmachine. De noodzakelijke afbetalingstermijnen bleken van dien aard, dat niet alleen de huishuur werd opgeslokt, maar ook nog op ’t noodzakelijkste werd geknabbeld. Vele gezinnen bleken gebukt te gaan, onder den last der afbetaling van inzinkbare naaimachines en dgl. fraaiigheden voor welker afbetaling op het noodzakelijkste moet worden bespaard.
Uitgaven der arbeiders en min gegoede klasse aan luxe kleeding en dito schoeisel zijn op z’n minst ondoelmatig. Wat er door de massa zelfs in dezen tijd en seizoen wordt geconsumeerd aan drank, sigaretten, snoepgoed en last not least room en ijs is verbijsterend. Men lette hier eens op. Nog niet aangeroerd zijn de uitgaven voor wedstrijden van allerlei aard en sportbenoodigdheden. Voorts vraagt men zich af, hoe ’t mogelijk is, dat er in ’n Provinciestad als Maastricht met overwegende arbeidersbevolking nog iedere week meer dan f 2000.— aan vermakelijkheidsbelasting grif wordt opgebracht. Men denke eraan, dat dit nog slechts ’t bedrag der belasting is.
Op al deze uitgaven kan en moet bezuinigd worden zonder de volksvoeding te schaden.
De lijst der nuttelooze en niet noodzakelijke uitgaven is hiermee niet uitgeput. Laat het echter de taak zijn dergenen, die het schoone werk der voorlichting ter hand nemen en degenen, die daarvoor geroepen zijn, het zich tot taak rekenen het volk en vooral de jongere huishoudens een en ander degelijk in te hameren. Ze zullen dan de bedoeling des Ministers het volk te leeren doen wat ze tot heden meenden met hun inkomen onmogelijk te kunnen doen, benaderen en in de voornaamste plaats de thans noodlijdenden daardoor ’n groote weldaad bewijzen.

P. S.

NASCHRIFT DER REDACTIE. De inzender ziet de zaak der steunverleening wel wat erg eenvoudig. Laat hem eens eenigen tijd probeeren rond te komen met het bedrag, dat aan een huishouden met drie of vier kinderen wordt verleend. Waarschijnlijk zal hij dan wel niet meer zoo redeneeren, als hij in zijn stuk doet. Dat er menschen zijn, die het verleende steungeld geheel verkeerd besteden, is nog geen reden om ze allen over een kam te scheren. Al wordt het huishouden zoo zuinig en economisch mogelijk beheerd, dan nog zal men niet kunnen voorkomen, dat in massa’s gezinnen gebrek heerscht, ook aan het noodzakelijke.