Naar inhoud springen

Mengelingen/De zucht eens Vaders

Uit Wikisource
Vertrouwen Mengelingen (1855) door Willem Bilderdijk

De zucht eens Vaders

Paris oordeel
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants.
[ 84 ]
 

De zucht eens Vaders.

Hy dankt niet, neen, hy dankt niet vurig,
Die aan geen Egaas lippem kleeft:
Hy weet niet wat het zegt, te bidden,
Die voor geen kroost te bidden heeft.
Hy voelt niet wat het is, te leven,
Hy proeft niet hoe de weêrspoed prangt,
Wiens hart in tegenheên of weelde
Aan Echtgenoot noch Kinders hangt.
Ach God! wat zijn wy, wat ’s een leven,
Hetgeen zich in ons-zelf bepaalt!
Rampzalig, de engbekrompen boezem,
Waarin geen vader ademhaalt!
[ 85 ]Vergeefsch, door bruischend vermaken
De noodkreet van het hart gesmoord!
Vergeefsch, bedwelming ingeroepen,
Wen ’t dringend zelfgevoel ontgloort!
Vergeefsch, een hart tot God geheven,
Dat, in zijn enge kreits beklemd,
Zich-zelf aan ’t eenig heil verweigert,
Waar voor ons de Almacht hier bestemt!
Vergeefsch, om heul tot hem gevlogen,
Die leven en geluk verspreidt,
Voor die, van Vaderzucht verstoken,
Dat heil, dat leven niet verbreidt!
Vergeefsch, voor ’t gruwzaam uur van sneven,
Zich met ’t besef des noods getroost,
Wanneer we na ’t verscheurend scheiden
Niet oovrig blijven in ons kroost!
Hoe donker wordt ons ’t beter leven,
(Hoe vast, hoe levend overtuigd)
Wanneer we ons in geen kroost verdubblen,
Dat met ons voor Gods zetel juicht!
Hoe neevlig worden deugd en zeden,
De straf en ’t loon voor goed en kwaad, —
Wen ’t hart in ’t geen wy hopen, vreezen,
Niet siddrend voor zijn kinders slaat!
ô Welk een vloek, rechtvaardig Wreeker,
Die na ons nablijft op ons bloed!
En wat is ’t lijden, God des zegens,
Het geen ge ons in ons kroost vergoedt!
Wie ooit gevoelde ’t als een Vader,
ô Goël, wat uw liefde zij?
Wie kan U danken als een Vader?
Wie, loven met een drift als wy?
[ 86 ]ô God, Gy weet het, wat ik vraagde
Wanneer mijn jeugd in 't leven trad:
Gy weet het, dat ik om geen schatten,
Geen eer, geen' staat, geen aanzien bad!
Geen wijsheid vroeg ik om te schittren,
Geen rozen op des levens baan:
Maar, Vader van een kroost te worden,
Dat met geen wareld mocht vergaan!
Gy hoorde 't, God, en woudt verhooren!
Mijn sponde bloeit, mijn tafel groent!
ô, Zij dat Kroost Uw heil beschoren!
Dat Kroost in Jezus bloed verzoend!
Geef, Vader, geef mijn' lieven looten
Den groei, den wasdom, U ten lof;
En heilig ze op de onheilige aarde
Tot stammen voor den Hemelhof!
Brei ze uit, ô Vader, mag het wezen!
Brei ze uit, tot 's aardrijks jongste dag
Hun kroost aan Jezus helige oogen,
Als 't zaad der zijnen, toonen mag!
ô, Schenk dit, Vader, aan een' Vader,
Die Uw beloften niet mistrouwt,
Maar ze aan zijn kroost wenscht na te laten,
In plaats van warelden van goud!
Nog eens, bewaar ze, heilig Vader,
En, zoo Uw Godsdienst zwichten moet,
Zoo zij ze in de afkomst van mijn lenden
Tot 's warelds ondergang behoed!

1803.