Mengelpoëzy/De wareld

Uit Wikisource

[ 221 ]

DE

W A R E L D.


WWat zijt ge, ô samenstel van onbegrijplijkheden?
ô Schaakling van gewrocht en oorzaak zonder end?
Wier mooglijkheid de geest te naauwernood erkent;
Wier daadelijk bestaan een nacht is voor de reden!

ô Afgrond! dien ’t besef geen weg windt in te treden!
Wat zijt ge? Een bloote schijn, het zintuig ingeprent?
Een indruk van ’t verstand, waarom ’t zich vruchtloos wendt?
Een denkbeeld, dat we ons zelf uit ijdle meening smeden?

Of zijt ge in tegendeel een wezen buiten my?
Bestaat ge? is dat bestaan geen enkle droomery?
Of is ’t een wijziging van eenig ander wezen?

Dus vraagde ik reis op reis, tot God my ’t andwoord gaf.
Hy sprak: ’t bestaan is ’t mijn’; wat is, hangt van my af,
De Waereld is mijn stem, en roept u, my te vreezen.

 1786

[1]

  1. Velen zal dit stuk duister voorkomen. Dan die het zeggen van den Wijsgeer Sallustius verstaan kunnen: de wareld is de fabel van de Godheid, zullen ook dit Klinkdicht verstaan.