Naar inhoud springen

Het Vaderland/Jaargang 66/24 december 1934/Avondblad/Gesprek met Prof. Campendonk

Uit Wikisource
Gesprek met Prof. Campendonk
Auteur(s) M.t.B.
Datum Maandag 24 december 1934
Titel Gesprek met Prof. Campendonk
Krant Het Vaderland
Jg 66
Editie, pg Avondblad C, 1
Opmerkingen Johan Thorn Prikker vermeld als Thorn Prikker, Vincent van Gogh als Van Gogh, Paul Cézanne als Cézanne, Jacob Maris als Maris, Anton Mauve als Mauve, Floris Verster als Verster, Wassily Kandinsky als Kandinsky, Paul Klee als Klee, Willem Dudok als Dudok, Antoon Derkinderen als Derkinderen, Jan Toorop als Toorop, Richard Roland Holst als Roland Holst, Willem van Konijnenburg als Van Konijnenburg, Piet Mondriaan als Mondriaan, Theo van Doesburg als Van Doesburg, Bart van der Leck als Van der Leck, Vilmos Huszár als Huszar, Hendrik Petrus Berlage als Berlage
Brontaal Nederlands
Bron kranten.kb.nl
Auteursrecht Publiek domein

GESPREK MET PROF. CAMPENDONK


ZIJN LEVENSLOOP EN ZIJN WERK


Een zeer veelzijdig kunstenaar


      Er bestaat, zooals men o.a. ook uit de daarover gevoerde discussies in onze courant heeft kunnen opmaken, een „geval Campendonk”. Het ligt niet in mijn bedoeling den pennestrijd over dat „geval” nog met een nieuwe opinie te verrijken; ik ben geen expert in beeldende knust en al werd ik persoonlijk geboeid door het werk, dat ik van prof. Campendonk kenden, ik laat gaarne het debat over de functie aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten aan speciaal bevoegden over. Eén ding is echter naar mijn meening uit de schrifturen van hen, die tegen prof. Campendonk in de oppositie zijn, vaak naar voren gekomen: men is hier te lande onvoldoende op de hoogte met de veelzijdigheid en den staat van dienst van dezen kunstenaar, die zeker ook ten onzent meer bekendheid verdient; en het ligt op den weg van het dagblad hem die meerdere bekendheid te verschaffen.


[Afbeelding: Henri Berssenbrugge. Portret van Heinrich Campendonk.]


PROF. H. CAMPENDONK


(Foto Berssenbrugge, Den Haag.)


      Toevallig Kwam mij ter oore, dat prof. Campendonk deze week enkele dagen in den Haag vertoefde. Aangezien er nu geen betere gelegenheid bestaat dan een persoonlijk gesprek om een overzicht te krijgen van iemands werkzaamheid, heb ik prof. Campendonk verzocht mij een onderhoud te willen toestaan, aan welk verzoek hij zoo welwillend is geweest te voldoen. Men heeft mij tevens in staat gesteld teekeningen en aquarellen, benevens een glasraam van prof. Campendonk te zien, zoodat ik den lezers van „Het Vaderland” eenige nadere bijzonderheden kan meedeelen over „den man en het werk”. Ook door de tegenstanders van de candidatuur-Campendonk is aan de integriteit van zijn persoon en het belang van zijn oeuvre geen oogenblik getwijfeld; ik acht mij dus volkomen gerechtigd er hier nog eens aan de hand van authentieke gegevens de aandacht op te vestigen.


Invloed van Thorn Prikker: Italië.


      Het is niet gemakkelijk, prof. Campendonk aan het praten te krijgen. Hij is iemand, die zich in een gesprek niet dadelljk laat gaan en er klaarblijkelijk weinig voor voelt zijn eigen qualiteiten te verheerlijken; ik heb hem moeten verzekeren, dat het zuiver en alleen de behoefte aan feitelijke voorlichting was, die mij er toe bracht om hem te interviewen, eer het mij gelukte wat meer bijzonderheden van hem los te krijgen. Alle reclamezucht is hem vreemd: hij maakt den indruk van een stillen werker, wien het meer om prestatie dan om roem te doen is. Prof. Campendonk spreekt zeer goed Nederlandsch, zij het dan ook met een licht accent, en hij is, dat blijkt al aanstonds uit het verloop van ons onderhoud, even goed thuis in de Nederlandsche cultuurwereld. Ik tref hem aan met een boekje van Steenhoff over Hercules Seghers, een schilder waarvoor hij de grootste bewondering heeft en aan wien hij zich zeer verwant gevoelt.
      Nadat de preliminairen van het interview zijn beëindigd, komen wij te spreken over zijn „carrière”. Prof. H. Campendonk werd geboren in 1889 te Crefeld; zijn grootmoeders van vaders- en moederszijde waren Nederlandschen Zijn vader had hem oorspronkelijk bestemd voor zijn eigen vak, den handel in zijde, en zoo kwam het, dat Campendonk behalve de gewone scholen ook de weefschool te Crefeld bezocht. In 1906 kwam hij op de Kunstgewerbeschule te Dusseldorp onder leiding van prof. Thorn Prikker, aan wien hij veel te danken heeft. „Thorn Prikker”, zegt Campendonk, „was een bezielend leeraar, die er zelfs in wist te slagen de minder begaafde leerlingen te inspireeren. Hij wees ons op de beteekenis van van Gogh en Cézanne; hij wees ons ook op de kunst van Israëls, Maris, Mauve, Verster. Prikkers talenten stelden destijds het onderwijs aan de Academie te Dusseldorp geheel in de schaduw; later werd hij zelf aan die Akademie benoemd, in welke functie ik hem later opvolgde. Steeds drong hij er bij ons op aan, dat wij zelf het handwerk moesten leeren kennen. Ik heb dien raad niet in den wind geslagen, maar ik werkte zelf geruimen tijd practisch om geheel op de hoogte te komen van de verschillende technieken (al secco, al fresco, sgrafitto). Daarna bekwaamde ik mij in de „vrije schilderkunst”; ik hield in 1911 verblijf in Beieren, waar ik leerling was van Franz Marc en veel omging met Kandinsky en Klee; maar als geboren laaglander voelde ik mij hier toch altijd eenzaam.
      „Grooten invloed op mijn werk had een reis naar in Italië in 1919, waar ik voornamelijk onder den indruk kwam van de pracht van Ravenna en het werk van Giotto te Assisi. In 1921 werd ik leider van de „Aktklasse” te Essen, waar ik het echter spoedig zoo druk kreeg met mijn onderwijs, dat ik mij in Crefeld ging vestigen, waar destijds het tooneelleven een periode van bloei beleefde onder de energieke leiding van den intendant Martin. Ik werkte hier als ontwerper van decors, o.a. voor stukken van Shakespeare en Chesterton. Hier had ik ook gelegenheid voor het eerst te experimenteeren met lichtprojecties, die toen nogal wat protesten uitlokten, maar later overal elders met veel succes zijn toegepast. Deze projectietechniek is zeer verwant aan de glastechniek, en ik heb daar voor mijn later glas-in-loodwerk ook veel aan gehad. Vroeger al schilderde ik achter glas, welke techniek mij eveneens zeer goed te pas is gekomen bij het ontwerpen van glasvensters. Om mij verder voor te bereiden heb ik toen ook de beroemde vensters der Gothiek afgereisd: Chartres, Bourges, Lemans, etc.”


Professor aan de Akademie te Dusseldorp.


      „In 1927 kwam mijn benoeming tot professor aan de Kunstakademie te Dusseldorp. Ik heb daar alle technieken onderwezen, die met de ruimte en de architectuur te maken hebben: de decoratieve kunst, het mozaïek, de wandschildering, de glasschilderkunst en de weeftechniek (gobelin). Ik heb er bij mijn onderwijs aan deze inrichting steeds naar gestreefd een wisselwerking te bewerkstelligen tusschen de academie en den practischen arbeid, b.v. het glasschilderbedrijf”.
      – Had u daarbij nog gelegenheid zelf werkzaam te blijven?”
      „Ik acht het voor een paedagoog noodzakelijk, dat hij zelf voortdurend in contact blijft met de practijk; anders zou hij m.i. geen drie maanden les kunnen geven. In dien tijd heb ik verschillende glasramen gemaakt voor kerken en andere publieke gebouwen. Maar ik trachtte vooral steeds mijn leerlingen in het proces te betrekken, terwijl ik er anderzijds zooveel mogelijk voor waakte, dat zij geen „kleine Campendonkjes” werden. Het voordeel van leerlingen is, dat men als het ware telkens gedwongen wordt bepaalde dingen tot het einde toe door te denken, die men anders niet zou hebden doordacht; men wint zelf aan helderheid door het onderwijs. Ik sprak daarbij weinig over mijn eigen werk; en men heeft mij dan ook wel eens verweten, dat ik te weinig mijn stempel drukte op het werk van mijn leerlingen. Het komt mij echter voor, dat de ware invloed nooit tyrannie mag zijn. Marc, Kandinsky en Klee waren b.v. alle drie eenigen tijd leerling van.. Franz von Stuck, en hoewel zij toch wel allerminst in engeren zin zijn discipelen kunnen worden genoemd, spraken zij altijd met eerbied en genegenheid over hem.
      „Een cursus over „Psychologie der Farbe, Linienführung und Muster”, die ik op initiatief van zijdefabrikanten voor weeftechnici en verkoopers heb gehouden, bezorgde mij een aanbod om mij geheel aan dit werk te wijden en het professoraat er aan te geven. Ik sloeg het echter af, omdat ik geen afstand wilde doen van mijn werk aan de Akademie. Verder heb ik ook nog de porceleinschilderkunst beoefend, veel ontwerpen voor tapijten gemaakt en met een speciale voorkeur in de reclamekunst gewerkt”.


Mogelijkheden in Nederland.


      Wat ik hier als aaneengeschakeld relaas weergeef, Kan men prof. Campendonk niet zoo gemakkelijk afhandig maken; hij behoort niet tot de menschen die met welbehagen over zichzelf verslag uitbrengen.
      – En wat denk u van Holland?
      „De mogelijkheden zijn in Holland vrijwel onbegrensd; België, Frankrijk en zelfs Duitschland, dat op dit gebied toch verre van achterlijk is, hebben een minder gunstigen bodem voor een ontwikkeling van de decoratieve kunsten dan Nederland. De architectuur maakt hier samenwerking mogelijk. Met mijn leerlingen bezocht ik herhaaldelijk Nederlandsche bouwwerken; zoo werden wij b.v. door Dudok (wiens schoolontwerpen ik vooral zeer bewonder) in Hilversum rondgeleid, terwijl wij ook Amsterdam en Rotterdam bezochten.
      „Van de Nederlandsche kunstenaars noem ik met bijzondere erkentelijkheid Thorn Prikker, Der Kinderen, Toorop, Roland Holst en van Konijnenburg. Veel waarde hecht ik aan den invloed van het werk van Mondriaan, van Doesburg, van der Leck, Huszar (voor zijn naturalistische periode) en vooral ook Jacoba van Heemskerck. Mijn vereering voor Berlage, die reeds dateert van mijn zestiende jaar, toen ik hem te Crefeld een lezing hoorde houden, is nog slechts grooter geworden door mijn bezoek aan het nieuwe Gemeentemuseum alhier”.
      – Hoe is uw standpunt ten opzichte van de „vrije” schilderkunst?
      „Op die vraag kan ik afdoende antwoorden: ik ben zelf schilder. Ik heb b.v. heel veel in Zeeland en op Ameland gewerkt. Het spreekt vanzelf ,dat ik er niet aan denk de „vrije” schilderkunst eenig recht te ontzeggen”.
      – Mag ik u nog vragen, wat uw meening is over de door de vacature ontstane quaestie?
      „De uitnoodiging, die mij gewerd om in aanmerking te willen komen voor het professoraat aan de Amsterdamsche Academie, was voor mij zeer vereerend en bovendien aangenaam, omdat mijn ideaal van samenwerking met de Nederlandsche cultuur daardoor dichter bij de werkelijkheid kwam. Ik behoef u wel niet te zeggen, dat het mij leed doet, zoo in het middelpunt van de publieke belangstelling te staan om redenen, die niet uit mijn werk zelf voortvloeien”.


      Na dit gesprek heb ik een collectie teekeningen en aquarellen mogen bezichtigen, grootendeels werk uit Campendonks laatsten tijd, terwijl ik een glasraam van den Kunstenaar rustig heb Kunnen bewonderen. Mijn leekenoordeel zal ik den lezer sparen; de leek wil hier alleen zeggen, dat deze synthese van ingehouden decoratieve styleering en fantastische motieven hem in hoogee mate heeft geboeid. Men behoeft geen expert te zijn om te kunnen inzien, dat een gedegen vakmanschap zich hier paart aan een origineele inspiratie.


M. t. B.


[Afbeelding: Heinrich Campendonk. Zonder titel. Tekening.]


Een teekening van prof. Campendonk