Navonkeling/Moed
Uiterlijk
← Vaderlijke Les | Navonkeling (1854) door Willem Bilderdijk | Ouderdom → |
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants. |
Moed.
Οὐ γὰρ δοκεῖν ἄριστος ἀλλ᾽ εἶναι θέλει.
Hy wien ’t aan moed faalt, om, gewisse en God getrouw
En door geen wind geschokt, zich-zelv’ en Hem te leven,
Zoekt troost voor ’t zelfverwijt en knagend zielberouw,
In andren van zich-zelv’ een valsch besef te geven;
Bekleedt zich met een schijn dien ’t zelfgevoel weêrspreekt,
Zoekt, bedelt, onderkruipt, verschalkt, den lof der menschen,
En, in die wolk van damp, die ’t minste windtjen breekt,
Verbeeldt zich ’t geen zijn hart geen kracht heeft zich te wenschen.
Rampzaalge, keer te rug; wees wat gy wezen moet.
Hou aan de steenrots vast, geen drijfwier van den vloed.
En door geen wind geschokt, zich-zelv’ en Hem te leven,
Zoekt troost voor ’t zelfverwijt en knagend zielberouw,
In andren van zich-zelv’ een valsch besef te geven;
Bekleedt zich met een schijn dien ’t zelfgevoel weêrspreekt,
Zoekt, bedelt, onderkruipt, verschalkt, den lof der menschen,
En, in die wolk van damp, die ’t minste windtjen breekt,
Verbeeldt zich ’t geen zijn hart geen kracht heeft zich te wenschen.
Rampzaalge, keer te rug; wees wat gy wezen moet.
Hou aan de steenrots vast, geen drijfwier van den vloed.
1825.