Pagina:Aardige sprookjes - KW Ki 5105.pdf/30

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 
De schoone slaapster in ’t bosch.
 

 

Een koning en eene konigin, die over het schoonste land regeerden en groote schatten bezaten, verlangden dagelijks vurig naar een kind, doch kregen er maar geen. Toen de koningin op zekeren keer zoo droevig in de mooie landstreek zat te turen, hoorde ze een aardig vogeltje zingen:

Kom treur niet meer, geloof me maar,
Een dochter hebt ge met een jaar.

 Zoo was het ook. Toen het een jaar verder was kregen de koning en de koningin een lief, klein meisje, dat ze Roosje noemden. Dat was me een vreugde. Met alle pracht zou de doop plaats hebben. De koning noodigde twaalf toovergodinnen uit om peettante te worden, en liet voor haar een gouden tafelservies maken. Toen het doopfeest ten einde liep, schonken de toovergodinnen aan het koningskind alles wat een mensch lief en goed kan maken. Ze kreeg verstand, goedheid, schoonheid, gezondheid, opgeruimdheid, enz. Juist toen de twaalfde toovergodin haar geschenk wilde geven, kwam met een hevigen stormwind de dertiende toovergodin binnen, die de koning vergeten had ook uit te noodigen. Die toovergodin zei tot het slapende prinsesje: „Als je vijftien jaar oud bent, zul je je aan een spinnewiel bezeeren en sterven.“ Daarna verdween ze weer. De twaalfde toovergodin, die door deze onverwachte komst gelukkig nog geen geschenk had gegeven, kon wel de tooverspreuk van hare booze zuster niet geheel krachteloos maken, maar toch zooveel verzachten, dat de prinses niet zou sterven, maar in een slaap zou vallen, die 100 jaar moest duren.
 Het koningspaar was zeer bedroefd, hoewel het leed veel verzacht was, en wilde alles doen om het kind te redden. Alle spinnewielen in het land moesten opgezonden en verbrand worden. Nu waren ze gerust; want ze meenden, dat hun geliefd kind nu geen kwaad meer zou overkomen. Het prinsesje groeide intusschen op tot vreugd harer ouders en alle wenschen der goede toovergodinnen werden vervuld. Ze was wijd en zijd beroemd om hare schoonheid en lieftalligheid.
 Op zekeren dag — het was juist de vijftiende verjaardag der prinses — dat ze geheel alleen in het paleis was, ging ze trap op, trap af om al het moois wat er te zien was eens te bekijken. Daar bemerkte ze een kleine deur, die ze nog nooit had gezien. Nieuwsgierig opende ze die, trad binnen en zag een stokoud vrouwtje, dat druk te spinnen zat.
 „He,“ zei de prinses dichterbij komende, „wat doet ge daar?“
 „Ik spin,“ zei de oude, „wilt ge het ook eens probeeren?“
 Dat wilde het prinsesje wel doen. Maar toen ze het spinnewiel aanraakte, stak ze zich en viel terstond in een diepen, diepen slaap. En met haar viel alles in slaap, wat in het paleis was.
 De koning die juist was teruggekomen, de koningin, het geheele voorname gevolg, de kok, die juist den keukenjongen een oorveeg wou geven, kortom allen, allen vielen in een diepen slaap, en om het paleis groeide een doornhaag, zoo hoog, dat het dak van het paleis niet meer te zien was. Van Doornroosje, zoo werd het slapende koningskind genoemd, werd veel in alle landen gesproken, en hier en daar wist een oud moedertje nog van hare schoonheid end goedheid veel te vertellen.
 Uit vele landen kwamen er prinsen die Doornroosje wilden verlossen, maar de doornen hielden hen tegen. Wie niet spoedig omkeerde moest sterven.
 Toen er echter weer eens een prins kwam, die tot elken prijs in’t paleis wou doordringen, vond hij heel geen hindernis. Bij het indringen in de doornhaag vielen van alle kanten hem rozen te gemoet en kon hij zonder moeite het paleis binnengaan, want de 100 jaren waren nu juist om. Hij ging door alle kamers en vond alles in diepen slaap. Geen ander geluid hoorde hij dan het kloppen van zijn hart. Het werd hem wel wat bang te moede, maar toch keerde hij niet terug en ging verder, tot hij aan het kamertje kwam, waar Doornroosje sliep. Daar lag ze zoo schoon als hij nog nooit iets had gezien, met rozen omhuld. De prins kon de lust niet weerstaan, boog over haar heen en kuste het slapende meisje. Toen deed Doornroosje de oogen open en zag verwonderd in’t rond. Maar toen ze begreep dat de kracht van den boozen wensch voorbij was, sprong ze vroolijk op en dankte ze haren redder.
 Te gelijk met haar waren ook allen die in’t paleis waren wakker geworden: de koning, de koningin en het gevolg. De honden blaften, de vogels zongen en de kok gaf den keukenjongen de oorveeg. In een woord alles was in beweging en vroolijk en opgeruimd.
 Doornroosje ging met den prins naar hare ouders en spoedig werd de bruiloft met alle glans en pracht gevierd.
 Zoo leefden ze nog lange jaren gelukkig tot aan hun dood.