Pagina:Adama van Scheltema, Eerste oogst (1912).pdf/27

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XIII.

ANGST.



Langzaam — langzaam dringt ellek huis zijn ruigen
Kop naar voor en dreigt mijn zwak lijf te breken,
Vlucht! vIucht de stad! voor ik te zwak gebleken
Ben, — mijn bang bloed slaat ribbe' als broze duigen!

Op! op! het is nog tijd, — mijn armen steken
Als ijzren schroeven ter weerszij, en buigen
Uit elkaar de' onverzetbren last, — betuigen
Hun kracht, die voor geen kracht nog is geweken.

Ons overstelpend is het donker leger,
Dat deez' vloekbre staat op onz' borsten zendt
Om ons te deuken, — maar wie recht den weger
Houdt van goed en slecht — o hij wint in 't end!

En wie niet 't zwaard hief tot den laatsten dag, —
Hèm waar' het wel, zoo 't viel bij de' eersten slag!