Deze pagina is proefgelezen
XLVII.
DE ONTMOETING.
Wit was de hemel als melk,
Zilverbeslagen,
Schoon was de aarde, en welk
Bij de bosschagen, —
Zilverbeslagen,
Schoon was de aarde, en welk
Bij de bosschagen, —
Een geitje blaatte, een fijn gerucht,
Een jong geluidje in de lucht!
Een jong geluidje in de lucht!
Blauw was de herfstige hemel,
Zilvergeluifeld,
Ijl was het zonnegewemel,
Lichter bestuiveld, —
Zilvergeluifeld,
Ijl was het zonnegewemel,
Lichter bestuiveld, —
Een koetje loeide van nabij,
Een frisch geluid in Holland's wei!
Een frisch geluid in Holland's wei!
Toen werd de hemel heel goud,
Gulden de wereld!
Geel was het fonkelend hout,
Zilverbepereld! —
Gulden de wereld!
Geel was het fonkelend hout,
Zilverbepereld! —
Een vogel floot op de oude heg,
Een windje blies de wolken weg!
Een windje blies de wolken weg!