Pagina:Adama van Scheltema, Eerste oogst (1912).pdf/82

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

LIII.

MIST.




Vandaag is het niet vroolijk —
De mist dreint in de straat, —
Het is doodelijk — doodlijk!
Als grauwe luizen gaat
  Het volk zijn wankelen weeg
   Onder de rokken van een helleveeg —
    Hallo!

Over de vette steenen
Stolt het goud van een lamp,
Uit een boos oog beschenen
Staat er de menschenramp!
  Wat zouden ze doen bij zoo'n licht?
   Daar wordt wel wat smerigs verricht —
    Hallo!

Daar staan ze als paddenstoelen —
Een zwart, giftig gedoe, —
0 ! konden ze het voelen —
Maar hun harten zijn toe!
  Er zwerft een roep in den mist,
   De roep van een vent — wie is 't ? wie is 't? —
    Hallo!