Pagina:Adama van Scheltema, Van zon en zomer (1918).pdf/52

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


DE STERREN


Daarboven daar staat de groote nacht,
Daarboven staan de sterren —
Wat lijkt het daar licht, wat lijkt dat zacht,
Wat lijkt die hemel verre!
Wat ver van de kleine wereld vandaan!
Zoo om de wereld maar over te slaan —
Ail de sterretjes zijn zoo mooi, zoo fijn,
Ik wou zoo graag op de sterren zijn
En wachten tot later — tot later!

Zij pinklen allemaal van pleizier, —
Je zoudt toch gaan gelooven: —
Het is er veel vroolijker dan hier,
En mooier ook daarboven!
O! ik wou wel van de wereld vandaan
En daarboven naar de sterren toe gaan —
Ai! de sterretjes zijn zoo mooi, zoo fijn,
Ik wou zoo graag op de sterren zijn
En wachten tot later — tot later!

Ach moeder het was nog veel te vroeg!
Je had nog moeten wachten,
Daarboven daar was toch plaats genoeg
Voorloopig te overnachten!