Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/108

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 84 —

schomburgk meermalen in de gelegenheid zijn geweest waar te nemen. Zelfs bij de groote stilte der natuur, die over dag in de wildernissen der keerkringen bestaat, was het geluid alleen dan hoorbaar, wanneer de slang over een vasten niet begraasden bodem kroop. Nog moet ik hierbij doen opmerken, dat ik een groot verschil in de sterkte van het geluid der ratels heb gevonden, naarmate die goed droog zijn of nat. Wanneer men een ratel eenige oogenblikken in een glas water legt, dan moet men er al zeer krachtig en snel mede schudden, om er maar iets van te vernemen. Het komt mij dus voor, dat, vooral in den regentijd, de aannadering van eene ratelslang veel minder dan anders zal kunnen worden gehoord; hetgeen des te gevaarlijker is, daar zij juist dan de bewoonde plaatsen opzoekt. Zoo verhaalt schomburgk, dat hij met zijne reisgenooten, in eene hut te Pirara, in den regentijd, vijf malen door ratelslangen werd bezocht.

De vorming dezer deelen geschiedt op de wijze der hoornweefsels, en is te vergelijken met het groeijen der nagels en der horens. Het zijn geene beenige ligchaampjes, geene afgestootene staartwervelen, naar men heeft gewild, maar hoornachtige of lederachtige holle kokertjes, die als het ware met een hoofdje in elkanderen zijn gestoken of gearticuleerd. Het zijn ware aanhangsels van de huid, buiten de spheer van den bloeds-omloop gelegen. Bij iedere vervelling van het dier wordt een nieuwe ratel gevormd, terwijl de ouden niet met de huid worden afgeworpen, maar alleen, telkens één verder, naar buiten opschuiven. Daar de ratelslangen in sommige streken tot 5 malen in het jaar van huid wisselen, kon men meenen, dat het getal ratels buitengemeen groot moet worden. Doch deze zijn te broos, om zeer lang te zijn. Dikwijls vindt de eenzame reiziger afgebrokene geledingen daarvan voor zijnen voet. Geloofwaardige natuuronderzoekers betuigen dan ook, bij de grootste Crotali zelden of nooit ratels te hebben gezien met meer dan 11 tot 15 geledingen. In het Akademisch Museum te Utrecht echter, bevindt er zich één van 17;—seba, minder te vertrouwen, teekent er een af, met 42 leden;—john hunter, wil er eens een hebben gezien van 90 ringen;—terwijl uit Louisiana een berigt is gedag-