Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/114

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 90 —

Deze beschrijving is, zonder twijfel, over het geheel genomen, juist. Echter beantwoordt zij niet in allen deele aan het indrukwekkende schouwspel dat ik heb bijgewoond.

Men zal het eenen jongman, die de vijf vorige jaren op zee had rondgezwalkt, ten goede houden, dat hem de voorspellingen van eenen door het klimaat ontzenuwden planter weinig schrik inboezemden. Niet alleen wachtte ik den orkaan onbevreesd af, maar zelfs met ongeduld, alsof het alleen een voorwerp van nieuwsgierigheid en verstrooijing ware; zorgeloos en vermetel gelijk de jeugd is. Niet alzoo de overige bewoners van het huis. Naauwelijks was het bekend, dat de meester eenen orkaan had voorspeld, of allen ondervonden den grootsten angst. Er werden dadelijk boden gezonden naar den suikermolen, in het midden van het eiland gelegen, eene halve (Eng.) mijl van de woning, en desgelijks naar eene kreek, waarin zich verschillende vaartuigen bevonden, dienende tot het vervoer van den suiker en tot het verzamelen van koraal om er kalk van te branden, en gedurende dien tijd had men de tafel in de eetzaal van hare plaats genomen, ten einde eene trap open te stellen, waar langs men in eenen ruimen kelder kon afdalen. De negers bragten alle voorwerpen van waarde in dit onderaardsch gewelf in veiligheid, dat opzettelijk ingerigt was om tot toevlugtsoord te dienen, tijdens het woeden van eenen orkaan.

Tegen negen ure waren alle voorzorgen genomen; men ontbeet in haast. De barometer vertoonde eenige neiging om te dalen; zij stond iets onder 30 duim; maar er was nog geen ander waarneembaar teeken, dat er eene verandering in den dampkring op handen was. Eene ligte koelte uit het oost-noord-oost, de passaatwind, welke zich gewoonlijk op dit uur verheft, begon merkbaar te worden. De natuur bleef overigens kalm en schoon, even als vroeger. Er was op het plein voor het huis een prachtige tamarindenboom, met bijna rijpe vruchten beladen, in groote trossen hangende aan de takken, waarvan het gebladerte, zachtkens door den adem des winds bewogen, op eene bevallige wijze op en neder golfde.

De huisdieren waren klaarblijkelijk verontrust en door eene onbestemde vrees bevangen. Ook zij gevoelden de nadering van het gevaar.