Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/183

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

BUITENGEWONE GROEIKRACHT

VAN

HET BAMBOES.

 

 

Het bamboes is een riet of reusachtig grasgewas, dat eene der nuttigste planten van de keerkringslanden uitmaakt. Het groeit vooral op vochtige plaatsen en vormt soms digte bosschen. De houtachtige, van binnen holle stammen bereiken eene hoogte van 6 tot 15 ellen en verkrijgen eene dikte van 2 tot 5 palmen. De stam bevat even als ons riet leden, die door knobbels van elkander afgescheiden zijn. Deze knobbels of knoopen zijn van tusschenschotten voorzien, zoodat men de afzonderlijke stengelleden, zonder verdere toebereiding, even als watervaten, of tot het bewaren van allerlei voorwerpen kan gebruiken. De uitloopers der stammen hebben slechts korte leden, zij zijn van binnen niet hol, en men maakt er de bekende knobbelige wandelstokken van.

Op Sumatra planten de bewoners het bamboes rondom hunne kampongs of dorpen, en vormen daarmede eene ondoordringbare omheining. Het hout wordt tot allerlei zamenstellingen gebruikt. Men splijt het tot latten, maakt er schuitjes, masten, bruggen, tafels, stoelen en honderde anderen meubelen en gereedschappen van. De toppen van de jonge loten worden tot schijven gesneden, gekookt en in azijn ingelegd om als spijze gebruikt te worden. De lange bladen, die de plant een sierlijk aanzien geven, worden tot het inpakken van goederen gebezigd.