— 314 —
eigenlijk gezegd Oosten; ja zelfs was zij oudtijds in Egypte algemeen, waar zij thans even min meer voorkomt als ergens elders in Afrika. Zij moet werkelijk voor eene inboorlinge van Azië worden gehouden. De Leidsche hoogleeraar charles de l'ecluse was in de 16de eeuw de eerste, die getracht heeft te bewijzen, dat deze Indische Lotus dezelfde was als de dusgenaamde Egyptische boon der Ouden. Onze landgenoot van rheede, Heer van drakenstein, in der tijd Hollandsch Gouverneur van de kust van Malabar, was de eerste die, in zijn kostbaar boek, 't welk Malabarsche Kruithof is getiteld, deze plant beter heeft doen kennen.
In Noordelijk Egypte verdraagt zij de afwisselingen van temperatuur niet; in het zuiden is zij allengs verdwenen. [1] Zij behoeft, voor haren groei, water dat 3–6 voeten diep is. Moerassen en vijvers in geheel Indië, Hindostan, China, Japan enz. zijn de meest natuurlijke groeiplaatsen voor deze prachtige plantsoort. De bladzoom is rond, en wordt door den steel, die in 't midden is aangehecht, gedragen als een schild. Dit blad is doorgaans 1–1½ voet breed. Het steekt met den steel boven de oppervlakte des waters uit, en deze is van 4–5 voeten lang. De prachtige purperroode kroon, met meestal 20–22 bloembladen, gelijkt veel naar een tulp; elk blad der bloem is doorgaans 15 duimen lang, en de geheel uitgespreide bloem heeft gemiddeld eene middellijn van 40 duimen. De vrucht heeft van boven eene min of meer vlakke oppervlakte en gelijkt eenigzins op eene doos (hostie) die van boven met talrijke (20–30) openingen of kuiltjes doorboord is, ieder van welke één eirond zaad bevat, 't geen hard is, glad op de oppervlakte, met eene kern, die meelig, en, uitgezonderd 't inwendigste deel (de kiem), eetbaar en aangenaam smakend is. In Egypte stond die bloem voormaals in hooge achting. De Egyptenaars namen dezen Lotus, evenals den dadel, voor modellen bij 't versieren van kolommen. Oude schrijvers (athenaeus) getuigen, dat de kapiteelen in den Egyptischen bouwstijl bloemen en bladen van den Indischen
- ↑ Misschien om dezelfde reden, om welke ook Nymphaea Lotus en N. coerulea hier en daar in Egypte zijn verdwenen.