Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/386

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 362 —

renrijk, dan ontdekt men een zoo naauw verband tusschen beide deze afdeelingen der bewerktuigde natuur, dat haar bestaan en voortduren als van elkander afhankelijk kunnen gesteld worden; en al erkent men het plantenrijk welligt als het minst afhankelijke in deze betrekking, toch blijft het onbetwistbaar, dat het dierenrijk zonder de plantenwereld niet zou kunnen voortduren. De meeste dieren toch ontleenen van dit rijk hun voedsel, en de prooi, welke het roofdier verslindt, was op hare beurt met stoffen van plantaardigen oorsprong gevoed. Geen wonder dan, dat de verspreiding der dieren over de aarde zoo naauw verbonden is met de geographische verdeeling der planten.

Ook de mensch verkeert in deze afhankelijkheid van het plantenrijk. Van nature bestemd, om zich te voeden met planten en dieren, bleef hij echter als redelijk wezen niet in eene blinde afhankelijkheid van de wetten, volgens welke planten en dieren over de aarde verdeeld zijn. Het dier kan de plaats niet bewonen, waar zijn voedsel niet gereed is,—van daar de bepaalde en dikwerf beperkte verspreiding der verschillende diersoorten. Ook de mensch vindt in vele gewesten, bij den natuurlijken staat der dingen, zijn voedsel niet gereed. Gering is betrekkelijk het aantal planten, welke hem tot voedsel dienen. Daarom nam hij, terwijl hij zich de geheele aarde tot woonplaats verkoos, zijne voedselgewassen mede; hij verruimde de grenzen, waarin de natuur hunne verspreiding beperkt had; hij kweekt en verbouwt ze en legt daardoor den grondslag voor het maatschappelijk zamenleven, hetwelk voor zijne hoogere vorming onmisbaar is. Deze kunstmatige verspreiding der gewassen over de aarde—waarin de kracht der rede, als eene de oppervlakte der aarde veranderende werking uitblinkt, en de mensch zich doet kennen als Heer der Schepping, die hij aan zijne hoogere bestemming dienstbaar maakt,—is nogtans geenszins aan de willekeur onderworpen. Ook zij wordt bepaald en beperkt door de algemeene natuurwetten. Ieder gewas behoeft voor zijne ontwikkeling eene gemiddelde hoeveelheid van zonnestralen, eenen bijzonderen graad van vochtigheid en eigenaardige bestanddeelen in den grond. Waar deze vereischten vereenigd aanwezig zijn, daarheen