Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/409

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 385 —

Spree naar die der Seine niets geleden. Alleenlijk hadden de Alatten daarvan eene zonderlinge uitwerking ondervonden. Zij waren namelijk,—indien ik het dien naam geven mag,—wagenziek geworden, doch met een voor hen geenszins ongunstig gevolg, daar zij een groot aantal lintwormen ontlast hadden.

Men zoude welligt de vraag kunnen opwerpen, of de door valenciennes gedane keus van visschen in alle opzigten eene gelukkige is te noemen. Bepaaldelijk kan zulks betwijfeld worden van den meerval. Dat toch deze visch zulk eene onderscheiding geenszins verdient, is teregt door den hoogleeraar vrolik opgemerkt, en kan blijken uit een vroeger daaraan afzonderlijk gewijd opstel in dit Album. Waarschijnlijk heeft valenciennes zich daartoe laten verleiden, door het verhaal, dat, toen karel X Straatsburg bezocht, hem daar een meerval en een karper werden voorgezet, welke beide visschen aan de stad 700 francs hadden gekost. Doch hoe dit zij, het bewijs is geleverd, dat zelfs zeer groote visschen nog levend van uit het midden van Europa naar de kusten van den Atlantischen oceaan en der Noordzee, en dus ook in tegengestelde rigting kunnen verzonden worden. Een voor den vischhandel in ons vaderland gewigtig feit voorwaar! Want zijn eenmaal onze spoorwegen aangesloten aan het groote Duitsche net, dan laat zich de mogelijkheid voorzien, dat men in Weenen kabeljaauwen, schelvisschen, zalmen, elften enz., eten zal, die door Nederlandsche visschers gevangen zijn.