— 19 —
toch ginder missen. Wij kunnen nog in warme kasten vele voortbrengselen der heete luchtstreek kweeken; doch het aanleggen van koude kasten voor planten, die slechts bij eene lagere temperatuur goed gedijen, dat zal wel eene vergeefsche poging zijn! En echter zij bestaan, die koude kasten; of liever de natuur heeft voor groeiplaatsen gezorgd, waar zelfs onder de linie alle de voortbrengselen eener koelere luchtstreek kunnen worden aangekweekt. Het zijn de bergen. Hoe hooger men stijgt, hoe kouder de lucht wordt. Op eene hoogte van 16000 voet is zelfs onder de brandende zon der keerkringen alles sneeuw en ijs, en hier vindt men nagenoeg de gemiddelde temperatuur terug, die aan het uiterste noordelijke punt van Europa heerscht. Doch terwijl dit op 1400 uren afstands van de linie verwijderd ligt, bedraagt de regtstreeksche hoogte van het eerstgenoemde punt nog niet één uur boven het oppervlak der zee. En toch vindt men, van daar tot aan den voet des bergs, alle klimaten in de meest volkomene opvolging. De planten van alle hemelstreken, van het rendieren-mos af, dat in Lapland den grond aan de sneeuw betwist, tot de trotsche palmen toe, die sieraden der keerkringslanden, zij kunnen op een' en denzelfden berg te gelijker tijd groeijen, en het hangt slechts van den mensch af om de plek uit te zoeken, welke de meeste geschiktheid heeft om die gewassen te doen gedijen, welke hij uit eenig oord der wereld daar wenscht over te brengen!
Ziedaar voorwaar niet een der minste voordeelen dier gezegende luchtstreek! Ja het is eene rijk gezegende luchtstreek. Gij stemt mij dit toe, mijne lezers! Wat wonder, dat de geschiedenis daar de wieg en de bakermat van het menschelijk geslacht zoekt, dat de dichter in die gewesten het paradijs der onschuld plaatste!
Mogelijk vragen sommigen uwer reeds: waarom is het niet overal zoo? Waarom heeft de natuur slechts een gedeelte, en niet de geheele aarde zoo rijk getooid? Waarom moet hier de landman zwoegen, om aan den ondankbaren grond een enkelen oogst te ontwringen, die nog somwijlen zijne verwachtingen te leur stelt, terwijl ginds de hand zich slechts behoeft uit te strekken om de voedende vruchten te grijpen, die naauwlijks eenige kweeking vereischen?